Page images
PDF
EPUB

kennis der Indische aangelegenheden hier te lande zijn gemaakt, drijven een onregt vaardig en gevaarlijk spel. Onregtvaardig, want zij erkennen de toenemende kennis van Indië, bij de Vertegenwoordiging, en gevaarlijk, want hetgeen zij aanvoeren, slaat niet alleen op de vaststelling der Koloniale begrooting bij de Wet, doch gaat verder, en zou de onbekwaamheid of ongeschiktheid der Staten-Generaal op menig ander gebied medebrengen, en den vertegen woordigenden Regeringsvorm zelf aantasten! Wat de Heer VAN G. aan de Staten-Generaal hoogst onbillijk ten laste legt, zal later blijken. Wij vragen nu alleen of de Koloniale begrooting bij het aanhangig wetsontwerp beöogd, eene illusoire begrooting mag worden genoemd ?

Tegenwoordig, en dit wil de Heer VAN G. behouden, heeft de wetgever geen oordeel over de Koloniale begrooting, noch vóór, noch na de vaststelling. Wij bedoelen niet het regt om beschouwingen te leveren, zonder eindstemming, doch het regt van goed- of af-keuring bij stemming.

Al werd nu bij de wet alleen vastgesteld, dat de uitgaven voor Oost-Indië 100 millioen niet mogen te boven gaan, en dat cijfer was niet het gevolg eener globale, zeer summiere raming, maar van eene specifieke, artikelsgewijze begrooting, waarvan de uitgewerkte staten bij de begrooting waren gevoegd, het zou wel niet veel beteekenen, maar men zou toch verder zijn dan nu. Jaarlijks zouden die staten worden beoordeeld in verband met het eindcijfer. Men zou dan nagenoeg in den toestand zijn van vóór 1840 hier te lande. De misbruiken zouden dringen tot meer specificatie in de wet zelf, en men zou van lieverlede het standpunt bereiken, na veeljarig getob, dat het aanhangig wetsontwerp nu reeds laat zien. Vooreerst waarborgt art. 2 eene volledige begrooting van uitgaven geene uitgaven uitgezonderd; geene bijzondere fondsen. (Zie ook art. 25 oud, art. 34 nieuw.) Voorts behoudt

art. 31 de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om, in dringende gevallen, credieten boven de begrooting te openen, behoudens bekrachtigiug der wet.

Art. 3 splitst de begrooting in twee hoofdstukken, het eerste bevat de uitgaven in Nederland, het tweede die in Indië.

Ieder hoofdstuk is gesplitst in afdeelingen en elke afdeeling omvat niet meer dan één tak of onderdeel van bestuur. Eene verdere splitsing geschiedt bij Koninklijk besluit in onderafdeelingen en artikelen, voor zoo verre dit niet reeds bij de wet is geschied.

Deze laatste woorden in het voorloopig verslag opgenomen, behooren tot het stelsel van het wetsontwerp, en zijn dan ook reeds in het gewijzigd ontwerp overgebragt.

Al werden zij echter niet in de wet opgenomen, zoude reeds eene vaststelling der begrooting van afdeelingsposten gansch niet onbeteekenend zijn. Ziet men de op 12 Mei 1863 bij de Staten-Generaal ontvangen begrooting voor 1862 in, dan ontdekt men daarin 14 afdeelingen, ten gezamenlijken bedrage van ruim 18 millioen voor uitgaven in Nederland, en ruim 82 millioen voor uitgaven in Indië.

De Memorie van Toelichting, gevoegd bij elke afdeeling (tak van bestuur) der begrooting, verspreideu licht over het totale cijfer der afdeeling, en de zamenstelling daarvan is te beoordeelen, doch bovendien wat die begrooting als één tak van bestuur voorstelt, zou in de toekomst wel eens als twee en meer onderdeelen van bestuur kunnen worden aangemerkt. Het bestuur van het amfioen-monopolie is onzes inziens een andere tak van bestuur dan het bestuur van het zoutmonopolie (1), en dit bewerende zonder vrees van ernstige tegenspraak, hebben wij dadelijk eene onderafdeeling genoemd, die verdient als eene afdee

(1) In Frankrijk levert ook het bestaan van het tabaksmonopolie geen bezwaar op bij het vaststellen der begrooting.

ling te worden aangemerkt. De staat E, behoorende tot de bijlagen der Indische begrooting van 1862, toont aan de afzonderlijke raming der territoriale uitgaven en die van de uitgaven van koophandel en cultures. In beginsel is derhalve ook zoodanige afscheiding (waaraan BritschIndië zoo veel heeft te danken) aan te nemen, en als dit beginsel (dat reeds in zekere mate uitvoering erlangt) vaststaat, dan kan de verdere uitwerking daarvan aan de toepassing des wetgevers worden overgelaten. De Koloniale Comptabiliteitswet stelle ook liever algemeene regels, die later geene belemmering te weeg brengen, dan dat zij afdale in al te veel bijzonderheden. Het vaststellen der koloniale begrooting bij de wet is voor dien wetgever eene nieuwe taak. Hij zal die voorzeker belangstellend vervullen, doch de volvoering daarvan moet niet te zeer aan banden worden gelegd. De inrigting der begrooting blijve grootendeels aan de toekomstige praktijk overgelaten. Zulks geschiedt zelfs nog in het Moederland. De wet zal winnen in waarde, wanneer zij uitgaat van de onderstelling, dat ook de toekomstige wetgever met oordeel, vaderlandsliefde en voorzigtigheid zal te werk gaan.

Wordt den toekomstigen wetgever vrijgelaten, de begrooting van uitgaven in Indië te splitsen, zoo als de behoefte zal blijken mede te brengen, na verkregen ervaring, dan zal hij voorzeker van die bevoegdheid een behoedzaam gebruik maken. In ieder geval kan de tegenwoordige wetgever den toekomstigen daaromtrent niet binden, en een voorschrift daartoe kan wel tijdelijk belemmeren, doch zou bij den toekomstigen wetgever niet immer baten.

Is het vaststellen der koloniale begrooting aan de StatenGeneraal niet toe te vertrouwen, dan behoort die daad van wetgeving voor het koloniaal beheer niet verrigt te worden, doch de wetgever van 1864 moet niet streven, door het

aanbrengen van vele beperkingen in de wijze van inrigting der begrooting, het doorzigt en de wijsheid des lateren wetgevers in verdenking te brengen. De wetgever behoort nu en later vertrouwen in zich zelf te hebben. Hij neme het gewigtige beginsel aan, dat hij zelf de regels van koloniaal beheer zal vaststellen, en late de uitwerking en toepassing van dat beginsel aan den tijd over.

In ieder geval, zoo als het wetsontwerp nu ligt, en na bijvoeging van de hierboven curcijf gedrukte woorden, zal niet kunnen worden beweerd, dat de Indische begrooting eene te globale zal zijn, of wel eene begrooting en bloc, die den beheerder niet bindt, en niets beteekent.

Dat verwijt van den heer VAN G. is dus meer dan onverdiend, wanneer men let op het eigenlijk stelsel van het voorgedragen wets-ontwerp, dat onmogelijk kon bedoelen, voor altijd te bepalen, dat de begrooting zou worden gesplitst in 14 afdeelingen, alleen omdat de laatst bekende begrooting van 1862, 14 hoofdstukken telt.

Het volgt overigens uit den aard der zaak, dat de overschrijving van den eenen post op den anderen niet mag plaats hebben, dan met toestemming desgene, die de betrokken posten vaststelt, hetzij men nu door het woord: "begrootingspost" versta eene afdeeling, hetzij eene onderafdeeling of een eigenlijk artikel, terwijl bovendien het vroeger hier te lande gepleegde misbruik van af- en overschrijving niet is te duchten, wanneer iedere afdeeling van uitgaven sluit met een post voor onvoorziene uitgaven even als elk hoofdstuk der Nederlandsche Staatsbegrooting. (1) Zie art. 5 en 6 gewijzigd ontwerp.

(1) Art. 54 van een decreet van 31 Mei 1862, zegt dat de begrooting van uitgaven zal worden gesplitst in sectiën, kapittels en artikelen.

Over de begrooting voor ieder Ministerie wordt door het Wetgevend Ligchaam gestemd bij sectiën.

De splitsing eener sectie in kapittels geschiedt bij decreet, den Staatsraad

Ten aanzien van de koloniale uitgaven in Nederland geschiedt de vaststelling der begrooting reeds bij de wet. De heer VAN G. gaat ze met stilzwijgen voorbij; het blijft onzeker, of hij ook daaromtrent eenen terugtred wil doen, ofschoon de strekking van het gansche artikel zulks wel laat vermoeden. Het betreft alle koloniale uitgaven, dus ook die in Nederland. De bewering, dat iets onuitvoerbaar is, wat reeds uitgevoerd is, getuigt evenwel van een zucht tot tegenspraak, sterker dan de zucht naar waarheid, en die eigenschap vermindert zeer de waarde van de beide artikelen.

Hoe de heer VAN G. ligt van standpunt verandert, blijkt voorts uit blz. 288. Eerst was de stelling dat eene globale begrooting, zonder verbod van overschrijving, eene illusie daarstelt; de strekking was: liever geene begrooting bij de wet, dan eene niet vrij gedetailleerde.

Die stelling gaat reeds te verre. Al ware aanvankelijk niet alles te verkrijgen, wat men verlangt, is het dan steeds beter, niets te verkrijgen? Is het in casu niet genoeg, eenvoudig het beginsel in de comptabiliteitswet te leggen?

- Naar de eigen meening van den heer VAN G. zal dit allezins voldoende zijn, want de voorstanders eener wettelijke, koloniale begrooting, die eerst ten toon worden gesteld, omdat zij met eene schijnbegrooting zouden bevredigd zijn, worden nu in eens voorgesteld, als overweldigers der uitvoerende magt, indringende in alle bijzonderheden van het koloniaal bestuur, vorderende eene splitsing in onderafdeelingen, zelfs in artikelen, en over

gehoord. De Ministers zelf spliteen de sommen, bij kapittels bepaald, in artikelen.

In een zoo uitgebreiden Staat kan dit niet wel anders geschieden. Daarom wordt de begrooting in Frankrijk evenwel niet illusoir of overbodig genoemd.

« PreviousContinue »