Page images
PDF
EPUB

straf zal de persoonlijkheid der gevangenen zich ontwikkelen. Wel verre van hen te schaden, zou het leven onder lotgenooten hunne zedelijke kracht vermeerderen, daar elk zich in zou spannen om tot het einddoel te geraken. Maar, vragen sommigen, zal huichelarij op deze wijze niet de karakter-type der gevangenen worden?

Bij goed en menschkundig toezigt zeker niet, daar het zich niet door lijsten van goed gedrag zal laten verblinden, maar door aanhoudende opmerkzaamheid, vooral bij langdurige straffen, waarheid van schijnheiligheid in elken gevangene zal weten te onderscheiden en hiervan zijne opklimming zal aten afhangen. Voorzeker zullen de gevallen zeldzamer zijn dan bij voor den geheelen straftijd opgelegde eenzame opsluiting, waarin de gevangene nooit handelend, maar voortdurend passief wordt gezien.

De bedenking dat het geen zedelijke verbetering mag heeten, wanneer de gevangenen uit egoisme den goeden weg houden, wordt door Mr. v. D. BRUGGHEN wederlegd door de opmerking dat elke verbeterings-methode op 's menschen liefde tot zich zelven speculeert. De Godsdienst, niet dogmatisch maar liefderijk en menschkundig den gevangene onderwezen, verhoedt juist dat deze natuurtrek in egoïsme ontaarde.

Als reden voor eene voorwaardelijke invrijheidstelling voert Schr. de noodzakelijkheid aan, om het gunstig oordeel, dat de gevangene zich in de gevangenis verwierf, aan eene laatste en sterke proef te onderwerpen.

Bij het beste toezigt toch is immer nog dwaling mogelijk. Daarenboven er zijn misdadigers, bij wie huichelen eene tweede natuur is geworden. En wat het meest zegt, het leven in de gevangenis is slechts een schijn van het maatschappelijke leven. Vóór dat men hem dus de vrijheid wedergeeft, is het goed vooraf eenigzins te weten, welk gebruik hij daarvan zal maken.

Strekt de ervaring ten zijnen nadeele, zoo heeft de Maatschappij belang, dat hij door eene nieuwe onderwerping aan zijne nog niet voleinde straf tot inkeer kome. Door sommigen wordt een strafregtelijk bezwaar tegen de verkorting der opgelegde straf ingebragt.

Hierdoor, zegt men, wordt inbreuk gemaakt op het gezag, dat aan 's regters uitspraak toekomt.

Hiertegen voert Mr. v. D. BRUGGHEN aan, dat men in den Staat ook het regt van gratie bij den Souverein heeft te eerbiedigen.

Als een gevolg hiervan wil hij de voorwaardelijke invrijheidstelling verleend hebben. Dit komt hem wenschelijker voor dan een minimum en maximum der straf, bij het vonnis door den regter te bepalen. Hierdoor toch komt bij den gevangene het denkbeeld op, dat hij bij het verstrijken van het minimum door goed gedrag regt op ontslag heeft gekregen.

De uitkomst, waartoe de strafregts- en gevangenenverplegings-theorie, door den Schr. in al hare bijzonderheden omschreven, leiden, heeft CROFTON in Ierland toegepast. Niet onbelangrijk is het die toepassing na te gaan, opdat men de waarheid der beginselen erkennende, onderzoeke hoe de uitvoering daarvan naar den maatschappelijken toestand van elk land gewijzigd zou moeten worden.

Aan het einde van ons verslag over de hoofdresultaten, waartoe Mr. v. D. BRUGGHEN komt door de strafregtstheorie met die der zielkunde in verband te brengen, kunnen wij den wensch niet onderdrukken dat zij aan het oordeel eener onpartijdige kritiek moge worden onderworpen.

Hierdoor zal men bij de hervorming der strafwetge

ving en daarmede in verband staande gevangenis-inrigting, het best tot eenheid van inzigten kunnen komen omtrent het beginsel, waarop de vrijheidstraffen moeten steunen om verbeterend te kunnen werken.

Hoe schoon de argumenten van hen, die de absoluut cellulaire gevangenis als de eenig juiste en zedelijk verbeterende aanprijzen, ook klinken mogen, de onpartijdigheid gebiedt dat men ook het oordeel overwege van hen, die, zooals wijlen Mr. V. D. BRUGGHEN, regt doende wedervaren aan elk der beide gevangenis-stelsels, tevens een geopend oog hebben voor de daaraan klevende gebreken, en daardoor tot het besluit komen dat men van geen dezer systemen op zich zelf, maar slechts van beide vereenigd, eene goede werking mag verwachten.

Aan meer ervarenen zij het overgelaten, de goede keuze te doen uit zóó verschillende meeningen omtrent hetgeen als waarheid door den Wetgever behoort te worden aangenomen. Moge zij leiden tot eene goede en spoedige oplossing van den overgangstoestand waarin het strafwezen hier te lande verkeert!

October 1864.

J. A. HAAKMAN.

Wet tot regeling der jagt en visscherij van 13 Junij 1857, Stbl. n°. 87, met aanteekeningen, door Mr. L. G. GREVE, lid der arrondissements-regtbank te Rotterdam. Schiedam, H. A. M. ROELANTS, 1864. 176 bl. in 8o.

Zijn zoogenoemde jagt wetten wel zeer wenschelijke, zijn het vooral wel zeer nuttige en zeer noodige zaken? Ziedaar eene vraag, die misschien wel verdienen zou eens Themis, D. XI, 4le St. [1864].

38

opzettelijk en ernstig overwogen te worden. Ik zal dat echter nu niet doen bij gelegenheid van dit boekje, maar zeker is het, dat, in ieder geval, de grondige kennis wenschelijk is van alle wetten, die wij hebben, al mogten zij dan ook kunnen gemist worden, dus ook van jagtwetten, al mogt men meenen, dat er toch wel het één en ander te zeggen is voor het gevoelen van hen, die oordeelen dat wij het voor alle jagtregt wel zouden kunnen doen met eene bepaling als die van art. 641 B. W.

Voor de kennis nu van die wet kan zeker ook dit boekje eene nuttige bijdrage zijn. Het is waar, aan dergelijke geannoteerde uitgaven van de jagtwet ontbreekt het niet. Er zijn er zelfs zeer vele. Maar, vraagt men daarom, waarom dan deze nieuwe? Het antwoord kan niet moeijelijk zijn. De vroegere uitgaven dagteekenen meestal van het jaar 1857; van de jurisprudentie, waarmede de heer GREEVE zich in de eerste plaats bezig houdt, en die bovendien nooit ophoudt zich te ontwikkelen, had men toen nog zeer weinig of niets te vermelden.

Mogt ik mij echter omtrent dat gedeelte der aanteekeningen ééne opmerking veroorloven, het zou deze zijn. Dat de schrijver van de regtspraak mededeelt alleen dat wat hem bekend is geworden, is zeer natuurlijk, hoezeer het juist tot de verdiensten van zulk een arbeid behoort, dat de schrijver zorgt met alles bekend te worden; want alleen in eene mededeeling van alles of nagenoeg alles is het nut van zulke boeken gelegen. Maar daarom juist had ik wel gewenscht, dat de schrijver geene schifting gemaakt had tusschen hetgeen hem noodig en nuttig of niet noodig en niet nuttig toescheen. Zulk een oordeel is natuurlijk, hoe juist het ook moge uitvallen, gcheel subjectief; en de praktijk heeft er juist behoefte aan bekend te worden gemaakt met alle vonnissen en arresten, ook met die, welke misschien minder noodig of nuttig kunnen schijnen, wat

men ook bij dat oordeel tot maatstaf moge aannemen. En welke de maat was, waarmede de geachte schrijver gemeten heeft, daarvan blijkt niet.

De schrijver heeft daarenboven gemeend nog het een en ander, tot nadere toelichting, te moeten mededeelen uit de parlementaire geschiedenis; en, voor zoo verre strekt zijn werk tot aanvulling van vroegere uitgaven, bepaaldelijk van die van den heer TAK. Hij heeft zich daarbij echter bepaald tot de openbare beraadslaging, omdat hij liever te doen heeft met menschen die hij kent dan met den eheimzinnigen waren." Over dien smaak nu valt, niet te twisten. Intusschen, zonder aan het nut van de openbare mondelinge debatten iets te kort te doen, zou ik toch meenen, dat, wat grondige kennis en wetenschap betreft, welligt de geschreven parlementaire instructie meer blijvende waarde heeft dan de geïmproviseerde redevoeringen, waarbij niet ieder woord zoo naauwkeurig gewikt en gewogen kan worden, waarin men dus wel eens meer zegt dan men verantwoorden kan, en die ons, in ieder geval, slechts bekend doen worden met de individuele meeningen en besc ouwingen van den eenen of anderen geachten spreker uit A. of uit B. Zijn dus de redevoeringen aangenamer lectuur (somtijds ten minste), de gedrukte verslagen zijn misschien voor het juist verstand van de wet wel zoo nuttig. A. DE PINTO.

AKADEMISCHE LITTERATUUR.

Academisch Proefschrift over den Volkenregtelijken regel: Schip is territoir", door R. G. PHILIPSON, Zwolle, 1864, XII, 302 bl.

De regtsregel: Schip is territoir verkrijgt zoowel op het gebied van het Volkenregt als van het internationaal

« PreviousContinue »