Page images
PDF
EPUB

genoemde slaven-kolonie en den regter, dien wij toch ook nog tijdgenoot heeten, in de deftigste stad van het moederland.

Genoeg; mijne stem uit de verte strekte om op nieuw aan te dringen op verbetering onzer wetgeving hier.

Drie jaren geleden verheugde men zich in W. I., althans hier, in het vooruitzigt van spoedig eene wetgeving, geschoeid op de leest van die des moederlands, te bezitten.

Mr. METMAN kwam met eervolle onderscheiding naar W. I., om de reeds bekend gemaakte ontwerpen van wetgeving in te voeren. Helaas! hij vond er den dood vóór dat hij de hand aan het werk kon slaan; in elk geval, vóór dat hij iets tot stand kon brengen, en met hem gingen, naar het schijnt, ook de ontwerpen van wetgeving ten grave. Wel werden na zijn' dood commissiën te Suriname en op Curaçao benoemd; wat evenwel daarvan gekomen is, het groote publiek weet er niets van; zelfs niet eens of de commissien nog bestaan of reeds zijn ontslagen; alleen weet men dat Mr. VAN ANDEL, de secretaris van den heer METMAN en van de Surinaamsche commissie, in Nederland is teruggekeerd en zijne praktijk wederom heeft opgevat.

Het is daarom ook niet te verwonderen, dat er zijn die de ontwerpen der Staatscommissie eene doodgeboren vrucht noemen en meenen, dat ook alles, wat van het veel omvattend werk in de commissiën gekomen is, in het eerwaardig stof van het departement van koloniën is bijgezet onder het motto: "quiescat in pace!"

Wat mij betreft, ik vlei mij nog, en zoo lang ik hoop heb zal ik, waar het pas geeft, een woord van aandrang uitbrengen. Moge het niet de stem eens roependen in de woestijn zijn!

ALGEMEENE REGTSGELEERDHEID.

Heeft het regt in de natuur der dingen een onafhankelijk en onveranderlijk bestaan? - Door Mr. H. VAN LOGHEM, lid van de Arrondissements-Regtbank te Deventer.

De denkbeelden, welke thans door velen omtrent den oorsprong en den aard van het regt worden gekoesterd, zijn vervat in de navolgende punten. De menschen, die met elkander te zamen wonen en daardoor op velerlei wijzen in onderlinge betrekking komen, hebben voorstellingen omtrent de pligten, welke ieder individu, zoowel ten aanzien van andere individus als van het algemeen, heeft. Loopen de voorstellingen omtrent die pligten uit elkander of meent men hare vervulling niet des noods met geweld te kunnen of te willen afdwingen, dan blijven het bloot zedelijke pligten. Bestaat er echter omtrent die pligten eene algemeene overtuiging en zegt diezelfde overtuiging, dat hare vervulling afgedwongen moet worden, dan noemt men de tegen die pligten overstaande bevoegdheid, hetzij dan van het algemeen of van het individu, regt. De zamenleving, de algemeenheid, binnen welke op die wijze het regt ontstaat, heet de Staat (1). De grondslag van het regt is de algemeene overtuiging, het regtsbewustzijn van het volk, dat in den Staat leeft; verandert dat regtsbewustzijn, dan verandert ook het regt (2). Zulks kan geleidelijk geschieden door wet of gewoonte: soms evenwel kan het nieuwe regt zich alleen doen gelden door eene worsteling, die ontstaat

(1) OPZOOMER, Staatsreglerlijk Onderzoek, pag. 43.

(2) Alle geldend regt volgt, zoo niet onmiddellijk dan toch langzamerhand, denzelfden weg, dien de beschaving zich baant: wat te voren regt was, kan onregt worden in later tijd en omgekeerd." Dit zijn de woorden van den heer VAN Limburg Brouwer in zijn meesterlijke schets, de IJzeren eeuw van Nederland. Gids, 1858,

tusschen den feitelijk nog aanwezigen staat van zaken en het regt, dat zich in het volksbewustzijn reeds gevormd heeft er is alzoo geen ander regt dan positief (1): maar dit positieve regt kan langzamerhand veranderen door de verandering van overtuiging bij het volk. Er bestaat wel een algemeen denkbeeld of ideaal van regt, naar hetwelk het positieve regt zich tracht te vormen, maar dit denkbeeld is het regt zelf niet. Het ideaal van regt zoude de zuivere ontwikkeling moeten zijn van de bepalingen, die voortvloeijen uit de betrekkingen, in welke de mensch geplaatst is tot zijnen evenmensch, tot zijn huisgezin, tot de zamenleving. Tot die zuivere ontwikkeling tracht het positieve regt te naderen, maar heeft ze nog nooit bereikt. Onder verschillende omstandigheden, op verschillende trappen van beschaving, wordt bij de volken de vraag omtrent hetgeen regt moet zijn, geheel verschillend beantwoord. Het ideaal van regt kan niet de maatstaf zijn, naar hetwelk het regt wordt afgemeten. Als regt kan alleen datgene worden erkend, wat de algemeene overtuiging in den Staat als regt heeft aangenomen. Wat buiten dat regtsbewustzijn gedacht wordt, is een droombeeld, op hetwelk zich niemand kan beroepen (2).

Het gevolg dezer beschouwing is, dat er geen ouveranderlijk regt kan worden aangenomen, hetwelk overal en ten allen tijde in werkelijkheid bestaat, al wordt het ook niet erkend; maar dat het regt verandert met de verande

(1) De BOSCH KEMPER zegt in zijn hoogst belangrijk werk, de Wetenschap der Zamenleving, I Doel, pag. 275: »Alle menschelijk regt is positief regt. Het zoogenaamde natuurregt is slechts een idée van het regt."

(2) Ik geef hier cene schets van de heerschende denkbeelden, zonder voorbij te zien, dat er verschil van opvatting is. Dit verschil bestaat tusschen den hoogleeraar OPZOOMER, die den zedelijken pligt in den Staat tot regtspligt verheft en den heer De Bosch KEMPER, die de regtspligten in den Staat zich laat vormen naar het heerschend denk beeld van regtvaardigheid, dat, in zijne hoogste volkomenheid, den wijsgeer als ideaal van regt Voor den geest staat: DE BOSCH KEMPER, t. a. p., 1 Deel, pag. 257 en vgl.

rende begrippen, zoodat hetgeen heden regt is, over eenigen tijd onregt kan zijn. Dat gevolg is van minder gewigt voor zoo ver de regten van eigendom en dergelijke betreft, in welker nadere bepaling toch altijd aan de positieve wet groote bevoegdheid moet worden toegekend, maar zoo ver het beginsel ook aan de zoogenaamde grondregten van den mensch raakt, is het van overwegend belang. De slavernij is niet meer een volstrekt onwettige toestand: het regtsbewustzijn hetwelk bij de oude volken aanwezig was, wettigde dien toestand; en bestaat datzelfde regtsbewustzijn werkelijk in de afgevallen Zuidelijke Staten der Amerikaansche Unie, dan is ook daar de slavernij niet onregtinatig. De mensch heeft geen onveranderlijk regt op vrijheid van geweten: de dwang, welke den Roomsche Kerk plagt te bezigen om de menschen in haren schoot te houden of terug te brengen, was niet onregtmatig, omdat zij op de algemeene denkwijs steunde: en wanneer het de geestelijkheid slechts kan gelukken langzamerhand nog weder datzelfde regtsbewustzijn bij een volk te doen ontwaken, dan kan de geloofsd wang weder regt worden. PHILIPS en ALVA zullen ongelijk gehad hebben, omdat het regtsbewustzijn van het Nederlandsche volk in dien tijd reeds eene andere rigting had genomen (1), maar FERDINAND en TORQUEMADA waren zonder twijfel geheel in hun regt, omdat de Spanjaard van dien tijd het als de grootste misdaad beschouwde, dat iemand, met daden of zelfs met gedachten,

(1) En dit laatste nu was juist in het Nederland der zestiende eeuw het geval. De feitelijke toestand was daar in dien tijd ongetwijfeld de alleenheerschappij der Katholieke Kerk en het absoluut, slechts door bijzondere regten van individuën en gemeenten beperkt gezag van den vorst. Die toestand was vroeger, was zelis nog in het begin van KABEL'S regering werkelijk een regtstoestand geweest. Toen PHILIPS het bestuur aanvaardde, had de feitelijke staat van zaken echter opgehouden de staat van het regt te zijn. Het oppergezag, dat Kerk en Vorst zich nog poogden aan te matigeu, had den grond zijner regtvaardiging reeds verloren: een nieuw element was levendig geworden in het bewustzija des volks en eischte met reden erken

durfde af te wijken van de leer der Roomsch-Katholieke Kerk. Uit deze voorbeelden ziet men alreeds, waarheen de leer, dat er alleen positief regt is, kan leideu: en ik zoude daarom wenschen, dat er nog eens op nieuw werd onderzocht, of er geen meer grond bestaat voor de vroeger vrij algemeen aangenomene leer, dat het regt (niet alleen het ideaal van regt) uit zich zelf bestaat en onveranderlijk is. Ik zal wagen, op het gevaar af van verouderde denkbeelden voor te dragen, dien grond nog eens in het licht te stellen (1). Mijn geschrijf kan nog misschien iets bijdragen, om beide theoriën aan eene nieuwe kritiek te doen onderwerpen.

De mensch, die boven de dieren verheven, met verstand en rede begaafd, zich op deze aarde geplaatst ziet, gevoelt, dat hij de bevoegdheid heeft om te leven en te handelen. Die bevoegdheid heeft hem de natuur of wel de Schepper der natuur noodzakelijk gegeven: want anders zoude het feit, dat hij aanwezig was, eene ongerijmdheid zijn. Een redelijk wezen moet doel voor zich zelve, geen middel voor anderen zijn. Ook alleen onder de voorwaarde dier bevoegdheid van te leven en te handelen, kan de mensch tot ontwikkeling geraken van dien aanleg, welken hij van de natuur ontvangen heeft een aanleg die blijk. baar bestemd is, niet tot stilstand, maar tot vooruitgang. Maar nu is één mensch niet alleen op aarde: hij leeft met andere menschen, die dezelfde bevoegdheid hebben om te leven en te handelen. Zijne bevoegdheid wordt alzoo beperkt door de bevoegdheid van andere menschen, die met ning door overheid en wet: de vrijheid des gewetens en de noodwendig dǎarn edė gepaard gaande staatkundige zelfstandigheid. Die beginselen te willen onderdrukken en vernietigen was het onregt van PATLIPS." VAN LIMBURG BROUWER, t. a. p.

(1) Ik volg hier verschillende schrijvers, het meest den Duitschen Regtsphilosoof SCHMALZ: de volledige uitwerking der theorie komt echter voor mijne eigene rekening.

« PreviousContinue »