Page images
PDF
EPUB

WET

van den 9den April 1869 (Stb. n°. 61), betrekkelijk de invoering van een plakzegel voor handelspapier.

WIJ WILLEM III, enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging hebben genomen, dat het wenschelijk is de betaling van het zegelregt op wisselbrieven en ander handelspapier gemakkelijker te maken;

Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL 1.

Het staat vrij om het zegelregt, verschuldigd op het papier gebruikt wordende voor prima-, secunda-, tertia- en verdere wisselbrieven, orderbriefjes of promessen aan order, assignatiën, bank- en ander papier aan toonder, en voor de duplicaten en kopijen van al deze stukken te voldoen door opplakking van een plakzegel, dat van wege het rijk wordt uitgegeven, waarvan de vorm door Ons wordt bepaald en waarop art. 6 der wet van 3 October 1843 (Staatsblad no. 47) a) toepasselijk is.

2. Het plakzegel wordt in zijne geheele grootte op de stukken geplakt als volgt, te weten:

1o. op de stukken, welke hier te lande worden opgemaakt, op den voorkant van het stuk, ter plaatse door den trekker of onderteekenaar voor zijne onderteekening bestemd.

2o. op de stukken, welke buiten 's lands zijn opgemaakt: wanneer het zegel door een acceptant of borg gebruikt wordt, op den voorkant van het stuk: wanneer het zegel door een endossant of anderen houder van het stuk wordt gebruikt, op het eerst onbeschreven gedeelte van den achterkant van het stuk. 3. Indien het plakzegel voor een binnenlandsch stuk gebruikt wordt, schrijft de trekker of onderteekenaar zijne onderteekening van het stuk, en indien het zegel voor een buitenlandsch stuk gebruikt wordt, schrijft de acceptant, borg, endossant of houder, die het gebruikt, zijne onderteekening van de handeling, waarvoor het gebruikt wordt, over het zegel heen.

Op het zegel moet ten minste zoodanig gedeelte van de onderteekening voorkomen, dat deze daaruit voldoende te onderkennen is.

Zijn de bepalingen van dit en van het vorige artikel niet alle nagekomen, dan wordt het stuk beschouwd alsof het zegel daarop niet geplakt ware. 4. Degeen die een plakzegel, wetende dat het reeds gebruikt is, andermaal gebruikt, verkoopt of te koop aanbiedt, wordt voor den strafregter vervolgd en met eene boete van f 50 tot 1000 gestraft.

De artt. 1 tot en met 7 der Wet van 22 April 1864 (Staatsblad no. 29), houdende bepalingen voor het geval van wanbetaling van boeten in strafzaken, zijn in dezen van toepassing.

Het namaken of vervalschen van plakzegels of het gebruik maken daarvan,

a) Het is een ieder, die niet door of van wege het departement van Financiën daartoe aangesteld of gemagtigd is, verboden gezegeld papier te verkoopen of uit te geven.

Voor iedere overtreding van dit artikel is ver

beurd eene boete van vijf en zeventig gulden; onverminderd de verbeurdverklaring van het gezegelde papier bij den overtreder gevonden wordende, indien hij niet bewijzen kan hetzelve bij eenen ontvanger der registratie of van het zegel te gebben aangekocht.

wetende dat zij nagemaakt zijn, wordt gestraft met dezelfde straffen als omtrent het namaken, vervalschen of gebruik maken van nagemaakte of vervalschte zegels van het rijk is bepaald.

5. Op de overtreding van art. 4 zijn toepasselijk art. 463 van het Wetboek van Strafregt en art. 20 van de Wet van 29 Junij 1854 (Staatsblad no. 102). a) 6. Deze wet treedt in werking den 1sten Januarij 1870.

Wij behouden Ons echter voor haar door vroegere afkondiging vroeger in werking te doen treden.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 9den April 1869.

De Minister van Financiën,

VAN BOSS E.

WILLEM.

Uitgegeven den tienden April 1869.
De Minister van Justitie,

VAN LILAAR.

BESLUIT

van den 8sten December 1869 (Stb. n°. 208), houdende vaststelling van den vorm van het plakzegel voor handelspapier.

WIJ WILLEM III, enz.

Willende uitvoering geven aan art. 1 der Wet van den 9den April 1869 (Staatsblad no. 61), betrekkelijk de invoering van een plakzegel voor handelspapier;

Op de voordragt van onzen Minister van Financiën, van den 15den November ll, n°. 54, Reg. en Dom.;

Den Raad van State gehoord (advies van den 30sten November 11, n°. 13); Op de nadere voordragt van Onzen Minister voornoemd, van den 4den December 11, no. 44, Reg. en Dom.;

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen hetgeen volgt:

ARTIKEL 1.

Het plakzegel voor handelspapier is van regthoekigen vorm en heeft eene lengte van vier en veertig millimeters bij eene breedte van twintig millimeters. Het is parelkleurig en voert in het midden een medaillon, bevattende op een witten grond 's rijks wapen, omgeven van een eiken- en een oranjetak, onder het wapen met elkander vereenigd.

a) Art. 463 Code Pénal. Dans tous les cas où la peine d'emprisonnement est portée par le présent Code, si le préjudice causé n'excède pas vingt-cinq francs et si les circonstances paraissent atténuantes, les tribunaux sont autorisés à réduire l'emprisonnement même au-dessous de six jours, et l'amende même au-dessous de 16 francs. Ils pourront aussi prononcer séparément l'une ou l'autre de ces peines, sans qu'en aucun cas elle puisse être au-dessous des peines de simple police.

Art. 20 der Wet van 29 Junij 1854 (Stb. n°. 102). Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan

worden toegepast, ook dan wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaat, of tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.

Het is toepasselijk in de gevallen van artt. 5, 6, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18 en 19 dezer wet.

Het is mede toepasselijk bij eerste of latere overtredingen van politie, in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.

Het wapen met de takken is van eene blaauwe kleur voor de zegels van f 5 in hoofdsom en minder, en van eene roode kleur voor de zegels boven f 5 in hoofdsom.

Zoowel boven als onder het genoemde medaillon is het bedrag van het zegelregt in hoofdsom in zwarte kleur uitgedrukt op een grond, waarop in mikroskopische letters ettelijke malen het woord »plakzegel" voorkomt.

De buitenrand van het zegel bevat de woorden: »Plakzegel. Koningrijk der Nederlanden."

2. Dit besluit treedt in werking den 1sten Januarij 1870.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer.

[blocks in formation]

van den 4den Julij 1874 (Stb. n°. 87), tot wijziging van de wettelijke bepalingen omtrent het zegelregt wegens de acten van beleening.

WIJ WILLEM III, enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is wijziging te brengen in de wettelijke bepalingen omtrent het zegelregt wegens de akten van beleening;

Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

EENIG ARTIKEL.

De woorden: mits de laatste geregistreerd zijn", voorkomende aan het slot van nommer 13 van art. 7, zoomede nommer 4 van art. 21 der Wet op het regt van zegel van den 3den October 1843 (Staatsblad no. 47) a), vervallen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegiën en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Montreux, den 4den Julij 1874.

De Minister van Financiën,

VAN DELDEN.

WILLEM.

a) Zie hierboven bl. 40 en 48.

Uitgegeven den zestienden Julij 1874.
De Minister van Justitie,

DE VRIES.

HYPOTHEKEN EN SCHEEPSBEWIJZEN.

BESLUIT

van den 1sten Augustus 1828 (Stb. n°. 52), houdende voorbereidende bepalingen voor de invoering van het nieuw hypothecair stelsel.

WIJ WILLEM, enz.

Gezien de Wet van den 5den Maart 1825 (Staatsblad no. 41), bevattende den XXsten titel van het tweede boek van het Burgerlijk Wetboek voor de Nederlanden a);

Overwegende, dat reeds van nu af alle maatregelen behooren te worden genomen, die strekken kunnen om, tijdens of dadelijk na het in werking brengen der nieuwe Wetboeken, de wetgeving op het stuk der Hypotheken te kunnen invoeren, en dat het te dien einde noodzakelijk is, voor 's hands te regelen al wat betrekkelijk is tot de oprigting van kantoren ter bewaring der hypotheken, en tot het aanleggen en bijhouden van hypotheekregisters; Op de rapporten van onzen Staatsraad, Administrateur van de Registratie, het Kadaster en de Loterijen en van onzen Minister van Justitie;

Den Raad van State gehoord,
Hebben besloten en besluiten:

ARTIKEL 1.

Dit artikel is, na reeds gewijzigd te zijn door het hierachter volgende Besluit van 8 Augustus 1838 (Stb. n°. 27), ingetrokken bij art. 1 van het mede hierachter volgende Besluit van 2 Mei 1877 (Stb. n°. 96). b)

a) Van onderzetting of hypotheek (artt. 1208-1268 van het tegenwoordige Wetboek).

b) Het luidde in de oorspronkelijke redactie: Er zullen, onder het toezigt van het bestuur der registratie, in iedere provincie, zoo veel kantoren van bewaring der hypotheken worden opgerigt, als tot de rigtige uitvoering van het bij de Wet van 5 Maart 1825 (Staatsblad no. 41) ingevoerde stelsel van hypotheken noodig geoordeeld worden.

Het getal, de omtrek en de standplaatsen der kantoren zullen bij een afzonderlijk Besluit, op de voordragt van onzen Staatsraad, Administrateur van de registratie, het kadaster en de loterijen, na deswege de Gedeputeerde Staten der provinciën en derzelver Gouverneurs te hebben geraadpleegd, door Ons nader worden geregeld.

Bij het doen dezer voordragt, zal Onze Staatsraad, Administrateur voornoemd, bijzonderlijk in acht nemen, dat het Onze bedoeling is:

a. Óm, onder vermijding eener al te groote ver

meerdering van het getal der thans aanwezige kantoren der hypotheken, te zorgen, dat derzelver uitgestrektheid eene te allen tijde rigtige en spoedige uitvoering van het bij de bovengemelde wet bepaalde stelsel van hypotheken verzekere;

b. Om in de steden, hoe groot ook derzelver uitgebreidheid en bevolking zijn moge, niet meer dan één kantoor van hypotheken op te rigten, onder hetwelk het platte land, tot de stedelijke kantons behoorende, ook zal worden begrepen ;

2. Alle de vaste goederen, binnen den omtrek van een kantoor van bewaring gelegen, zullen, zonder eenige uitzondering, daaronder behooren.

3. Voorbehoudens Onze voorziening in bijzondere gevallen, zal, onder de benaming van >>Bewaarder der hypotheken en van het kadaster", voor de waarneming van ieder kantoor een ambtenaar der registratie worden aangesteld, die blijken van bekwaamheid en van een onberispelijk gedrag zal hebben gegeven.

4. Tot bewaarder der hypotheken en van het kadaster zal niemand worden aangesteld, die niet meerderjarig is of brieven van meerderjarigverklaring zal hebben verkregen. (B. 385, 474 v.)

5. De bewaarders zullen, buiten de functiën welke hun bij dit Besluit worden aangewezen, geene ambten of bedieningen, van andere departementen, kollegien of besturen afhangende en waaraan eenige bezoldiging verknocht is, mogen bekleeden, behalve die van ontvanger der registratie en domeinen of van andere aan het hoofdbestuur der registratie toevertrouwde ontvangsten. Zij zullen evenmin het beroep van advocaat, procureur, notaris of solliciteur mogen uitoefenen.

6. De bewaarders zullen belast zijn:

1o. Met het vervullen van alle formaliteiten, bij het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven, voor de aanteekeningen der onderzettingen en de verzekering der eigendomsovergangen van onroerende goederen en van zakelijke regten. 2o. Met de ontvangst van 's lands regten, welke voor die formaliteiten verschuldigd zullen zijn.

3. Met het naauwkeurig houden der registers, plans en verdere stukken, ten voormelden einde vereischt.

4°. Met de bewaring der kadastrale kaarten, alphabetische lijsten en aanwijzende tabellen daartoe betrekkelijk, welke te hunnen kantore zullen zijn nedergelegd. a)

5. Met het nagaan en bijhouden van alle veranderingen in de eigendommen en de mededeeling daarvan aan de ambtenaren met de bijhouding der kadastrale leggers belast.

6. Met de afgifte van alle door de belanghebbenden gevorderde extracten uit de kadastrale kaarten en daartoe behoorende stukken.

7. Alvorens in functie te treden, zal ieder bewaarder zijne akte van aanstelling ter griffie der Arrondissements-regtbank, in welker regtsgebied zijn kantoor gelegen is, doen registreren en zal hij voor de Regtbank worden beĕedigd. b)

8. Behalve den gewonen borgtogt, voor de zekerheid van 's lands penningen gevorderd, zullen de bewaarders, ten hunnen koste, tot meerdere zekerheid

c. Om de omtrekken zoodanig in te rigten, dat
nimmer een kanton tusschen twee of meer
kantoren worde verdeeld, noch dezelfde omtrek
onder verscheidene ressorten van Arrondisse-
ments-regt banken, behooren;

d. Om, zooverre het met de plaatselijke om-
standigheden is overeen te brengen, de stand-
plaatsen der kantoren zoodanig te vestigen,
10. Dat zij omtrent in het midden van den
omtrek gelegen zijn;

2o. Dat in die gemeente tevens een Kantons-
regter zijne zittingen houde;

3o. Dat die gemeente de meest geschikte middelen, voor de bewaring der registers van hypotheken en eigendomsovergangen, oplevere.

Onze Staadsraad, Administrateur voornoemd zal

aan de Gouverneurs der provinciën bij de ten gevolge van het bovengemelde te doene aanschrijvingen, zoodanige inlichtingen geven, als waardoor zij en de Gedeputeerde Staten in staat kunnen gesteld worden, om, bij het mededeelen hunner consideratiën en advies ten deze, aan Onze bovengemelde bedoeling te beantwoorden.

a) Vg. het Besluit van 5 December 1875 (Stb. n°. 238), houdende organisatie van de dienst van het kadaster en van de daarmede in verband staande werkzaamheden voor de heffing der grondbelasting, hetwelk, nadat eerst de invoering daarvan verdaagd was bij Besluit van 29 Maart 1876 (Stb. n°. 56), vervolgens ingetrokken werd bij Besluit van 6 ▲ugustus 1876 (Stb. n°. 169).

b) Het formulier van dezen eed is vastgesteld bij het Besluit van 6 Julij 1859 (Stb. n°. 77).

« PreviousContinue »