Page images
PDF
EPUB

II.

BREVETTEN.

Onder de regeering van koning Lodewijk was de uitoefening van het bedrijf van boekdrukker en van boekhandelaar, met diens verdere bijvakken, vrij. Men had zich te onderschikken aan de voorschriften van de stedelijke gilde-corporatie, vroeg bij het gemeentebestuur patent aan, en zette zich neêr. Het getal der vakgenooten was niet beperkt.

De napoleontische wet van 5 februari 1810 bracht daarin verandering. Zij schreef voor:

Voor boekdrukkers.

Art. 3. Te rekenen van den 1en January 1811, zal het getal der drukkers in ieder departement bepaald worden.

Voor boekverkoopers.

Art. 29. Te rekenen van den 1en January 1811 zullen de boekverkoopers eene wettige aanstelling (brevet) ontfangen, en beëedigd worden.

Art. 4. Deze vermindering in het getal der drukkers zal Art. 30. De aanstellingen niet kunnen worden ten uitvoer (brevets) der boekverkoopers gebragt zonder dat er vooraf zullen worden afgegeven door gezorgd zij, dat de tegenwoor- onzen directeur-generaal der dige drukkers, die gesuppri- drukkerij, en onderworpen aan meerd worden, eene schadever- de goedkeuring van onzen goeding genieten van degenen minister van binnenlandsche die in stand blijven. zaken; dezelven zullen worden Art. 5. De drukkers zullen geregistreerd bij de civiele regt

eene wettige aanstelling (brevet) ontfangen en beëedigd worden. Art. 7. Wanneer er eene drukkers-plaats komt open te vallen, het zij door overlijden van een der drukkers, het zij om andere reedenen, kunnen zij, welke in die plaats opvolgen, het blijk hunner aanstelling niet ontfangen, en tot den eed niet worden toegelaten, voor dat zij hebben blijken gegeeven van hunne bekwaamheid, goed gedrag en goede zeden, en van hunne verkleefdheid aan het vaderland en aan den Souverein.

Art. 8. Men zal, bij die plaatsvervullingen, bijzonder acht slaan op de familie van de overledene drukkers.

Art. 9. De aanstelling (brevet) als drukker zal door onzen directeur-generaal der drukkerijen worden afgegeven, en aan de goedkeuring van onzen minister van binnenlandsche zaken worden onderworpen. Dezelve zal geregistreerd worden bij de civiele regtbank van de woonplaats van den nieuw aangestelden drukker, welke bij die vierschaar den eed zal afleggen van niets te zullen drukken, strijdig met de pligten jegens den Souverein, en met de belangen van den Staat.

bank van de plaats waar de aangestelde boekverkooper woont, welke aldaar den eed zal afleggen, van geen werk te verkoopen, verzenden of publiek te maken, strijdig met de pligten jegens den Souverein en de belangen van den Staat.

Art. 31. Het beroep van boekverkooper zal te gelijk met dat van drukker kunnen worden uitgeoefend.

Art. 32. De drukker, die bij zijn beroep dat van boekhandelaar wil voegen, zal gehouden zijn aan de verpligtingen te voldoen, die aan de boekverkoopers zijn opgelegd.

De boekverkooper, die bij zijn beroep dat van boekdrukker wil voegen, zal gehouden zijn aan de verpligtingen te voldoen, die aan de boekdrukkers zijn opgelegd.

Art. 33. Geene aanstellingen (brevets) kunnen aan boekverkoopers die zich in het toekomende willen nederzetten, worden verleend, dan nadat zij blijken hebben gegeven van hun goed levensgedrag, goede zeden en van hunne verkleefdheid aan het vaderland en aan den Souverein.

Voor Frankrijk zelf was deze beperking, evenzeer als voor Holland, nieuw en voor het oogenblik ten hoogste pijnlijk. Er moesten, het kon niet anders, slachtoffers vallen. En bij hen aan wie het bestaan gegund bleef zou de politie aan de deur liggen om met arendsoog te waken over hun gedrag, goede zeden, verkleefdheid aan land en keizer. Welk een rekbaarheid en gevaar tevens !

[ocr errors]

Bij het bespreken van dit voorstel in den franschen senaat waren daartegen dan ook niet weinig woorden van afkeuring gevallen, eveneens als dit het geval was toen het plan van invoering eener censuur ter spraak kwam. Maar de rechtvaardiging van het beperken van drukkers en boekhandelaren was van te voren klaar gemaakt. Wat toch was de reden het was de keizer zelf die dit bij de beraadslagingen in den staatsraad mede op den voorgrond bracht 1) dat het land onder vroegere regeeringen zoo verpest was door allerlei onzedelijke en de staatsorde ondermijnende geschriften? Het schrijven, drukken en boekverkoopen was een kostwinning geworden zonder band of geweten. Allerlei beunhazen hadden de drukpers misbruikt ten eigen onguren profijte. Personen van het laagste gehalte hadden bloot uit geldbejag de pen ter hand genomen om het volk te vergiftigen door venijnige, hartstochtwekkende lektuur, door publieke aanhitserij, door kwaadstokerij en laster. Zulke personen zouden er wel altoos te vinden zijn, en wie meer dan het volk zelf ondervond daarvan de rampzalige gevolgen? Een voornaam, zoo niet afdoend middel tegen zulke schandschrijvers en hun verfoeilijke jacht was, het getal hunner handlangers te verminderen en aan de drukpers en den boekhandel een stempel van vertrouwen te geven. Het bedrijf van boekdrukker, uitgever en boekverkooper zou in waarde rijzen, zoo wel eers- als voordeelshalve, indien het getal zijner uitoefenaren kleiner en reiner wierd. Eerst wanneer de regeering waarborgen meende te mogen hebben omtrent de degelijkheid van karakter en de vaderlandsliefde van de mannen die de pers in handen hadden, zou aan

1) Welschinger, La Censure bl. 31.

dezen een brevet, en daarin een eeretitel uitgereikt worden. Tegen de misbruiken, die er dan nog altoos te duchten waren, had de wet te zorgen met haar voorzorgsmaatregelen en strafbepalingen. Liefelijk gefluit van den keizerlijken vogelaar!

Nog erger. Toen deze fransche wet ook voor Holland werd afgekondigd en onze burgers vreemd stonden te kijken tegen deze, voor hunne tot heden toe genoten vrijheid onverstaanbare bepalingen, meende de directeur generaal van de boekdrukkerij en den boekhandel, naar aanleiding van zijne dagelijksche briefwisseling omtrent het kwalijk begrijpen van den regten geest van het reglement," aan de Hollanders een memorie van toelichting te moeten zenden, en eindigde dat opstel met deze klinkende woordenpraal :

Mijnheer de Directeur-Generaal meent genoegzaam aan H.H. boekdrukkers te hebben aangetoond de verpligtingen hun opgelegd, en de regten die daar uit voor hun voortspruiten. Indien hij hun de verzeekering geeft van deezen in hun geheel te zullen handhaven, moet hij dan niet hopen dat zij de overige, met al de vlijt en getrouwheid waar voor zij vatbaar zijn, zullen vervullen?

"De edelmoedige en weldadige inzigten van Zijne Majesteit strekken allen daartoe, om aan de schoonste der uitvindingen van onze latere tijden alle haare luister en waardigheid toe te brengen. Volgens Zijne voornemens zullen de boekdrukkers, verbonden aan het onderwijs der goede kundigheden, nuttige helpers der letterkundigen en der geleerden zijnde, in de maatschappij een soort van dienst bewijzen, welke des te gewigtiger is, daar dezelve de vrije gemeenschap der vernuften, de voortplanting der verlichting, en de handhaving der nationale grondregels waarborgt. Mijnheer de Directeur-Generaal acht zich gelukkig, door de vereerende keuze van den Souverein geroepen te zijn om dit eedel beroep te besturen, en hij zal er zich op beroemen Hem verslag te kunnen doen van den goeden geest waarmede deze stand voortaan zal bezield zijn, en aan Deszelfs welwillendheid die geen te kunnen aanwijzen, welke zich aan het vaderland en aan de kunsten hebben verdienstelijk gemaakt."

Van die edelaardige en weldadige inzichten des keizers waren in de eerste plaats de drukkers in Frankrijk, vooral die te Parijs en in andere groote steden, getuigen geweest. Een aantal hadden hun werkplaatsen moeten sluiten en waren broodeloos gemaakt. En opdat deze hun persen en letters niet zouden vervreemden en naar hier of elders verstrooien, had een keizerlijk decreet van 18 november 1810 gelast, dat zij, op straf van zes dagen tot zes maanden gevangenschap, op staanden voet hadden in te leveren een staat van hun bezittingen, waarover de regeering, tegen waardevergoeding, beschikken zou.

Aan die beslommering was zoo veel te doen geweest, dat Holland nog drie maanden met vrede gelaten werd. Dat het niet over het hoofd gezien was, zou weldra blijken. Er zou in het voormalige Holland geen drukpers mogen bestaan, voor eigen of voor algemeen gebruik, die niet onderworpen zou zijn aan het spionnentoezicht te Parijs. Tot in den achterhoek zou het doordringen. Den 20en april 1811 ontvingen de prefecten van den directeur-generaal uit Parijs het volgend gedrukte schrijven:

Monsieur le Préfet!

J'ai l'honneur de vous transmettre une expédition en forme du décret du 18 novembre dernier, relatif aux ustensiles d'imprimerie qui se trouvent au pouvoir de personnes dont la profession n'est pas d'imprimer.

Il contient trois espèces de dispositions.

Les unes se rapportent aux obligations des possesseurs de presses et d'ustensiles d'imprimerie qui n'ont pas besoin de ces presses et ustensiles pour l'exercice de leur profession;

Les autres, aux obligations des possesseurs de presses et ustensiles d'imprimerie qui peuvent avoir besoin de ces presses et ustensiles pour l'exercice de leur profession;

Enfin, les dernières concernent la surveillance dont ces deux classes de personnes doivent être l'objet, et les contraventions qu'elles peuvent commettre.

Il faut observer, quant à l'exécution des premières, que la

« PreviousContinue »