Page images
PDF
EPUB

I.

WETTELIJKE VERORDENINGEN.

Wij, Nederlanders van onze dagen, wij spreken niet gaarne over den franschen tijd." Dat deden onze ouders en grootouders wel. Als zij eenmaal daarover loskwamen, waren zij doorgaans niet kort van stof. Hebben wij hen niet gehoord onuitputtelijk in jeremiaden over tierceering, conscriptie, gardes d'honneur, inkwartiering, duurte van levensmiddelen, algemeene ellende; schier niet uitgepraat over doorleefde knevelarij? Het volle hart moest zich toch nog eens lucht geven over al de jammeren der ondergane vernedering!

Wij van onzen kant doen daar liever het zwijgen toe. De fransche tijd is in onze historie een tusschenpoos, die wij liever stil voorbijgaan, die wij zouden willen wegkoopen. Als natie schamen wij ons over die jaren. Wij slaan er onze oogen voor neêr.

Of liever: voor ons, gezegende burgers onder het aloude bestuur van het huis van Oranje, ligt, bij den terugblik, over dat tijdvak van nationale vervreemding iets diep weemoedigs. Aan driftige hartstochtelijkheid tegenover onze onderdrukkers

van voorheen zijn wij ontgroeid. Groote woorden van ergernis, schandnamen als despoten, tirannen, monsters, krimpen ons niet meer zoo schril uit de keel gelijk ze dat deden bij onze vaderen onder den pijnlijken last der verdrukking zelve. Wij zijn, omdat wij op een afstand staan, kalmer. Maar daarom toch niet minder ernstig. Geschiedenis is de aaneenschakeling van oorzaken en gevolgen, en alles samenvattend, aanleiding en gebeurtenissen, omstandigheden en toestanden, komt er bij ons een gevoel van somber medelijden op, als wij terugdenken aan het tijdvak der algemeene europeesche geschiedenis van 1806 tot 1814.

Tegenover vijand en vriend.

Want het dient beleden te worden, dat er zelden een tijd was zoo vragend om een oppermachtig gebieder in Frankrijk als die van het begin dezer eeuw. Aan de eene zijde een bevolking gansch en al geslingerd door indrukken van geweldige politieke en maatschappelijke botsingen in de laatste jaren; onbesuisd voedsel gevend aan allerlei hartstocht; versplinterd tot partijen en groepen die elk voor zich het hoogste en heftigste woord begeerden; aan den anderen kant een voor alles veile drukpers, in dienst van achter de schermen staande raddraaiers, en tegelijk de heffe prikkelend tot de meest zedelooze wanorde. Een krachtelooze regeering naast een verwilderd volk; een bodem doorwoeld van vulkanische stoffen, ieder oogenblik dreigend met ontploffing nu hier dan ginds; een gewetenlooze oneerlijkheid in alle deelen van bestuur; een ongetemde opbruising van lage driften: zelfzucht, eerzucht, wraakzucht en wat niet al elken dag dezelfde angstvolle spanning bij de onzekerheid wat de volgende dagen zouden aanbrengen. Zoo ooit, dan was wel hier een doortastende staatsgreep noodig om aan dien jammerlijken toestand een einde te maken. Die greep, die van een hand zonder genade moest uitgaan, en pijn zou kosten, werd aangedurfd door Napoleon Bonaparte.

Ons geslacht van een eeuw geleden was daar het slachtoffer van. Wij herkennen in dat geslacht ons Holland van eertijds niet meer. Wij staan tegenover een ander volk, een volk dat voor

ons hart een vreemdeling is. Waar zijn onze vaderen van weder een eeuw vroeger, wier nagedachtenis onze borst. doet zwellen van fierheid, omdat wij tot hun nazaten behooren ? Waar het ras, krachtig in merg en been, kloek en korda at in alles, onversaagd het hoofd opstekend tegenover wien ter wereld ook? Waar dat Holland, dat kleine maar zoo groote, dat zijn handels- en oorlogsvloten zond over alle zeeën, voor welks vlag alle standaarden bogen, voor welks kunst geen mededinger bestond, voor welks aanzien en macht heel Europa eerbied had? Het is uw bloed niet meer, stoer Oud-Holland ! dat verweekelijkte, verfranschte, door partijgif verkankerde volk van het laatste der 18e eeuw, dat kleine hoopje, zwakkelijk naar lichaam en geest, uitgeput aan levensmoed, kniebuigend dan voor dezen, dan voor genen, totdat het, ontzenuwd als het was door matheid in zich zelf en door overmacht van buiten, vertwijfelend aan eigen zelfstandig bestaan, zich vernederd zag om uit de rij der volken te worden uitgewischt. Vergelijk ze, die nagemaakte incroyables" en "merveilleuses", tegenover die mannelijke mannen ons nog ten huidigen dage toesprekend van de doelenstukken van Frans Hals!

Toch zullen wij ons wel wachten, over deze onze vaderen een bittere aanklacht op de lippen te nemen. Voor een deel zijn zij niet toerekenbaar, omdat zij kinderen waren hunner eeuw; omdat zij, zelf grootgebracht onder een al meer en meer verbasterend geslacht, de vaderlandsche deugden, arbeidsijver en eenvoudigheid, hadden leeren prijsgeven voor vermaakzucht en weelde; omdat zij, iedere persoonlijkheid op zich zelve medegesleept door de massa, allen medeplichtig geworden waren aan zwakheden en zonden, die zij, ieder in het bijzonder, ware hij onder gezonder omstandigheden geboren, zouden gewraakt hebben van nature; omdat zij zich, als volk nietig voelend te midden van zooveel brutaler naburen, allengs gewoon geworden waren als slaven te volgen, in plaats van, gelijk eertijds, als meesters voor te gaan.

Zoo komen wij ertoe, in onze gedachte ja wel een schuldrekening te maken voor beide partijen, maar daarbij aan weerskanten ook een daaraan opwegende bladzij over te stel

len.

Anders te doen zou, althans waar kritiek onze taak niet is, onbillijk wezen. Feiten te beschouwen onder het licht der omstandigheden, sluit een bepaalde voor- of tegeningenomenheid buiten; ten minste het geeft geen plaats aan eenzijdige, sterk gekleurde uitspraken.

De geschiedenis vraagt naar onpartijdig, nuchter onderzoek Zij wil hoe langer hoe meer nasporen, ontdekken, in verband brengen, opdat zij kennis krijge tot het blootleggen van de grondslagen, waarop onze tijd met zijn beginselen, instellingen, met zijn denken en doen berust. Zij vraagt naar de oprakeling van wat hier en daar verscholen lag, ook het schijnbaar ondergeschikte. Zelfs den bescheiden medearbeid van leeken over betrekkelijk weinig beteekenende onderdeelen wijst zij niet van de hand. Zij vraagt naar klaarheid, evenzoo omtrent de dagen van verval als omtrent die van glorie. Zij wil weten. En daarna verstaan.

Ten opzichte van onzen rampspoed tusschen 1806-14 is nog vrij wat aan het licht te brengen. Behalve prof. Jorissen's bekende werken is er, als geheel, niet veel over geschreven. In regeeringsarchieven en persoonlijke verzamelingen ligt menig stuk hetwelk dienst zou kunnen doen als bijdrage tot een vollediger overzicht. En Teyler's Tweede genootschap deed daarom zeker een goede daad, toen het als prijsvraag voor 1887 uitschreef: Een op de studie in de archieven zoowel als in de bibliotheken berustend verhaal der geschiedenis van Nederland onder Koning Louis en Keizer Napoleon tot op het begin van November 1813."

Het zou wel wonder wezen, docht ons, indien de schrijver van het te bekronen antwoord daarin ook het terrein zou betreden van den boekhandel; een terrein, omdat het doorgaans voor ons land zoo onaanzienlijk geacht wordt, tot heden toe in zoo menig opzicht door de mannen der wetenschap ter zijde gelaten. Het uitschrijven der prijsvraag heeft steller dezes dus niet kunnen weêrhouden van zijn plan om, in aansluiting aan zijn Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, te verzamelen hetgeen hij reeds bezat en voort te zoeken, om ook daardoor een steentje aan te dragen tot het

« PreviousContinue »