Page images
PDF
EPUB

In Dr. GRIMM's deutsche Grammatik, 2de uitgave, (Göttingen, 1822.) 8°, heeft men daarentegen belangrijke bijdragen tot ene Friesche spraakleer, evenwel zeer onvolledig en niet vrij van grove misvattingen; b. v. his voor sín, en slaga voor slá; voorts verspreide en als verloren gegane woorden tusschen de overige rijkere en meer uitgewerkte stoffe.

T. D. WIARDA, altfriesisches Wörterbuch, (Aurich, 1786.) 8°, het enigste, dat tot hiertoe het licht gezien heeft, schijnt inzonderheid uit de latere gedenkschriften, toen de taal in haar verval was, genomen te zijn; ten minsten bevat het vele verwarde en valsche woordvormen, zonder het minste aanzien tot de spraakleer of spraakverbuiging; voor het overige is het onvolkomen en beneden de kritiek. Wanneer ene hoofdplaats wordt aangevoerd, wordt men alleen in het algemeen tot het gehele boek of wetten verwezen, welke men dan op zijn gemak, om het te vinden, moet doorlezen; doch daar dit bijna twintig jaren, voordat de zeer verdienstelijke schrijver enige stukken, oude Friesche wetten, uitgaf, is uitgegeven, konde dit nauwelijks anders uitvallen.

M. HETTEMA, Proeve van een Friesch en Nederlandsch Woordenboek, (Leeuwarden, 1832.) 8°. Bevattende alleenlijk de meest moeijelijke woorden dier taal.

Dit tegenwoordige werk is, zonder aanzien van het te voren gewerkte, uit de oudste gedenkschriften getrokken. Het eerste uittreksel was uit het Asegaboek alleen genomen, en tot een vervolg op

[ocr errors]
[ocr errors]

de Angelsaksische Spraakleer in 1817, op de afdeling van de verschillende taalzoorten, bestemd ; maar onder het uitwerken zag ik het verschil van deze taal duidelijk in, en gaf spoedig de gedachte, om het in een en hetzelfde boek te beschrijven, op. Ik beschouw dit voor gelukkig, daar de Angelsaksische Spraakleer daardoor niet alleen meerdere eenheid en duidelijkheid behield, maar de Friesche ook meer uitgebreid en verbeterd werd, door het gebruik van WIARDA'S volledige uitgave der Broekmanner Brieven, welke intusschen in 1820 uitgekomen waren. Wilde de verdienstelijke schrijver ons het Emsiger Landrecht en meer zodanige stukken oud-Friesche tekst schenken, dan twijfel ik niet, of er zoude ene betere en meer volledige spraakleer, dan deze, hieruit kunnen zamengesteld worden *.

4

De taalorder is hier geheelenal gelijk de Angelsaksische. Ik heb haar daarom uit dezelfde gezichtpunten voorgesteld, of,, om zo te spreken, in denzelfden vorm gegoten. Dat ik mijn verstand voor betere overtuiging niet gesloten, of opgehouden heb, over den aart der Gothische taalorder in het algemeen te denken, kan de veranderde indeling van de klassen der werkwoorden van de 2de hoofdzoort aantonen. Dr. GRIMM heeft mijne voorstelling van de Islandsche en Angelsaksische verbuigingsorder bijkans geheel verlaten; het

[ocr errors]

* Gebruik gemaakt hebbende van het Hunsingoër en Emsiger Landrecht, geloof ik dan ook gedeeltelijk aan den wensch van den Schrijver te voldoen.

1

geslacht en de naamvallen heeft hij in de oude Latijnsche order teruggebracht, daar dezelve in het Latijn zelven ogenschijnlijk niet goed is, gelijk ook niet in alle andere talen, welke deze inrichting hebben. Daar het in het Grieksch, b. v., duidelijk is, dat μεγας van μεγα, βραχυς van βραχυ, αληθης van αληθες, μελας van μελαν, χαρίεις van χαριεν komt, zo moeten deze vormen aldus gesteld worden:

μεγα, μέγας, μεγάλη.
βραχύ, βραχυς, βραχεία.

αληθες, αληθης.

μελαν, μέλας, μέλαινα.

χαριεν, χαρίεις, χαρίεσσα,

Zo is het mede klaar, dat zij beide, ten aanzien van het begrip en de natuurlijke gevolgen der eindigingen van de naamvallen, deze zijn.

[blocks in formation]

De verdeling van de naamwoorden en werkwoorden in twe hoofdzoorten, de opene (pura) en de geslotene (impura), heeft hij wel aangenomen, maar de orde omgekeerd, en de geslotene (in zijne kunsttaal de sterke) voor de opene (bij

[ocr errors]

hem de zwakke) gezet; alzo in het Latijn de derde verbuiging voor de twe eersten, en in het Hoogduitsch al de vijf klassen van de onregelmatige werkwoorden (bij ADELUNG) Voor de regelmatige ! De geslotene (de sterke, of, volgens ADELUNG, de onregelmatige) hoofdzoort van de werkwoorden verdeelt hij in zeer vele en fijne verdelingen, daar hij niet minder dan twaalf vervoegingswijzen van dezen alleen aangeeft, behalven de drie van de opene hoofdzoort, welke drie hij bovendien geheel omgekeerd aldus daarstelt :

brenne

bete

lebe

[ocr errors]

brannte

betete

lebte.

Ik moet bekennen, dat ik de juistheid hiervan niet kan inzien; noch minder vind ik enige verklaring voor deze gronden, welke mij zouden kunnen overtuigen. Ja deze taal-, of juister taalleerorder (systema grammaticale), want het is de schuld der taal niet, komt mij zo ongeschikt voor, dat ik niet eens, zonder al te grote wijdlopigheid, enige aanmerking in dit boek, door de vergelijking van de inrichting der afzonderlijke woordklassen met de andere Gothische talen, kan maken. Ik heb daarom eens voor al mijne gedachten en gronden daaromtrent willen zeggen, waarom ik bij mijne eigene, reeds te voren in mijne Islandsche en Angelsaksische Spraakleer gebruikte, taalorder gebleven ben; dezelve komt mij tot dus verre noch altijd de enige juiste, in alle Gothische, Phrygische

en Indische talen, voor, en juist daarom, dewijl zij voor allen past.

[ocr errors]

Aangenaam is het mij geweest, te zien, dat een Zweedsch geleerde, met name CARL HEJNRICH, waarschijnlijk zonder mijn werk te kennen, voor de eerste maal op ene verdeling der Duitsche naamwoorden in zes buigingswijzen is gevallen; doch deze stemmen evenwel niet geheel overeen met de zes, welke ik hier gebruikt heb: zie zijn praktiska Lärobok i tyska Språket, vierde uitgave, (Orebro, 1821.) Ten aanzien van de afzonderlijke afdelingen heb ik dezelfde order als in mijne Islandsche en Angelsaksische Spraakleer hier gevolgd.

De kennis der letteren bevat de noodwendigste aanwijzingen, om de taal te lezen en de woorden te onderscheiden, maar behoort eigenlijk niet tot de schetsing van den taalbouw zelven; deze verdeelt zich in vier delen, waarvan de vormleer (doctrina de vocum flexione) van de verbuiging der enkelde woorden handelt; de woorddaarstellingsleer (etymologia) van de voortbrenging der woorden van elkanderen; de woordvoegingsleer (syntaxis) over de verbinding der woorden in de taal; én de verzenleer (prosodia) over derzelver verbinding in enen gebonden' stijl. Deze laatste is hier evenwel, bij gebrek aan stof, tot een bijvoegsel beperkt, en de daarna volgende taalproeve, om haar weinig gewicht, tot enige korte bemerkingen. Omtrent de juiste order van de vormen daarstellingsleer was ik niet zeker; in mijne Spaansche Spraakleer zette ik de woorddaarstelling vooraan; maar door de oude talen, zo als Grieksch

[ocr errors]
« PreviousContinue »