Page images
PDF
EPUB

Meerv.

Enkelv.

heeft in de opene hoofdzoort on (an of en, zontijds tot de blote n zamengetrokken) voor zich, zodat a slechts in de geslotene hoofdzoort de gehele eindiging uitmaakt.

A. De opene hoofdzoort.

Eerste verbuiging.

67. De drie klassen van deze verbuiging stemmen zo nauw met elkanderen overeen, dat zij alle drie ondereen kunnen opgesteld worden. Tot verbuigingsvoorbeelden kunnen dienen: áre, het oor; eampa, een vechter; tunge, de tong.

[blocks in formation]

frisa, een Fries willa, de wil

boda, het gebod no.ma, de naam

hona, een haan
swima, de zwijm
síde, de zijde

J

sunne, de zon

szereke, de kerk wike, de week

hirte, hart

widue, ene weduwe.

68. Onzijdige woorden van deze buiging zijn er zeer weinige. Dr. GRIMM, in zijne deutsche Grammatik, 2de uitg., bl. 649, brengt lunge tot de vrouwelijke, maar haalt gene bewijsplaats hierbij aan, en WIARDA, in zijn Altfr. Wörterb., noch minder; het komt zeer zelden in het enkelvoud voor, waar anders het geslacht het best kan onderscheiden worden; in 't meerv. vindt men, E. 38, den 3den n.val: hua so vndath werthanda sin lunga, thet 's him wrsith, wie aan zijne longen gewond wordt, dat zij hem verzet zijn; 2de n.val, Asb. 3, 17: there lungene, der longen; maar wanneer GRIMM á ge en áre voor geheel met de vrouwelijke overeenstemmende houdt, zo begaat hij hier ene dubbelde misvatting: want deze hebben den 4den n.val enkelv., gelijk den 1sten, op e, hetwelk in het vrouwelijke het geval niet is; b. v. Bmb. 61: and kerft of otheres qvike are jefthe stert, en eens anders dier het oor of den staart afsnijdt; maar in den 3den n.val a; b. v. Sch. bl. 111: gherstelbreke an tha ára, knarsbeenbreuk aan het oor. Dat daarentegen de vrouwelijke woorden op e werkelijk a in den 4den n.val hebben, ziet men Bmb. 106: hversa ma nimth éne frowa, wanneer men ene vrouw neemt; verder zijn á ge en á re in het meerv. geheel ongelijk: het eerste is onregelmatig, zodat het laatste eigentlijk het enigste woord van deze klasse is. Asb. 1, 3, komt in

1

[ocr errors]
[ocr errors]

den Isten n.val voor: hjá skilan wesa ágon there héliga Kerstenede, zij zullen ogen (het licht) voor het heilig Kristendom zijn. E. 13: thá twá ágen; maar ibid. 1sten n.val meery. : thá twá ára. Asb. 2, 25, in den 3den n.val: fara Godis á chnon, voor Gods ogen; H. 40, 42, 50: wr thá áchne, voor de ogen; doch E. 50: inn á á gem, in de ogen; 65: wr síne ágen; H. 28: sá. áchnem sá honden, hetzij aan de ogen of aan de handen, Corp. bl. 87 b: van da ágenen, van de ogen, niet zamengetrokken; maar Bmb. 184, 3den n.val, meerv,: et á áren, aan de oren. E. 33: twiska tuám árem deile, tusschen de twe oren naar beneden. H. 37: et á tuá árum, uit de beide

oren.

69. Tot bewijs voor het meerv. van de 2de klasse kan dienen voor den 1sten n.val, Asb. 9, 1: thet wi frisa thene si wonnen, dat wij Friezen deze zege wonnen; Asb. 1, 8: alle campa, alle kampvechters; voor den 3den n.val, Asb. 9, 11: sá hwa sá us freson thes riuchtes biráve, zo wie ons Friezen dit recht afneemt; Asb. 2, 24: mith fjúwer campon; voor den 2den n.val, Asb. 2, 1: londriucht allera frisona, landrecht aller Friezen; Asb. 1, 8: allera campon a.

[ocr errors]

70. Tot bewijs voor het meerv. van de 3de klasse: voor den 1sten n.val, Bmb. 96: sá skelin alle frowa a foremúnda stonda, zo zullen alle vrouwen onder voogdij staan. Voor den 4den n.val, Asb. 3, 19: thruch bétha

sída, door beide zijden. Voor den 3den n.val, Asb. 1, 3: to délande widuon and wéson, om uit te delen aan weduwen en wezen.

71. Maar in de plaats van de meervouds-eindiging on en a, vindt men in de latere gedenkschriften ook en, in den 1sten en 4den n.val van alle drie klassen, zo als Corp. bl. 54 b: om des paeus LEO aeghen, om Paus LEO ogen; ibid. en alle fresen oen MAGNUS ker jechten, en alle Friezen aan MAGNUS keuze hechten; ibid. 57 b: dat alle kempen fjuchtet, dat alle kampvechters vechten; ibid. 59 b: hw a so weduen jefta mageden an nede nympt, wie weduwen en maagden schaakt. Men ziet uit de vorige woorden, dat de taal hier bijna geheel veranderd is.

[ocr errors]

72. Daarentegen is de 3de n.val op en, en de 2de op ena of ana, in 't meerv., in tamelijk oude gedenkschriften gebruikelijk: b. v. in de 2de klasse van rédjéva, rechter, komt de 3de n.val in het meerv. Bmb. 44 voor: sá resza thi clagere thá rédjéven éne merc, zo betale de klager aan de rechters een mark; Bmb. 82: to fara thá rédjéven, voor de rechters; 2de n.val Bmb. 83: bi rédjéwena worde, bij der rechteren beslissing; rédjévana, rédjéwana komt Bmb. 31 en 42 voor. In de 3de klasse van lá wa, nalatenschap, hetwelk het meest in 't meerv. gebruikt wordt, komt de 3de n.val, Bmb. 117, voor: of thá láwen, van nalatenschappen; de 2de, Bmb. 98: ther théra láuena wénich is, die de naaste tot de nala

[ocr errors]

"

tenschap is. En van hawe, eigendom, have, vindt men, Asb. 7, 15, den zamengetrokkenen 2den n.val, meerv.: thruch sínera hawna willa, om zijner bezittingen wille; maar E. 84: thruch siner heuwena willa. Van ére, eer, honor, vindt men de vorm van ana; Asb. 8, 5: thet alter is théra éra na wel werth, dit altaar is die eer wel waardig.

[ocr errors]

B. De geslotene hoofdzoort.

73. In deze hoofdzoort heerscht veel minder overeenstemming, of liever, zij heeft menigvuldiger vormen, dan de opene. Het is dus noodzakelijk, daar zij gevoegelijk in twe verbuigingen afgedeeld wordt, ieder hunner afzonderlijk te behandelen; zij heeft haren grond in de oorspronkelijke karakter- of eindletter, daar deze een' medeklinker of of u zijn kan. Deze twe klinkers bevatten een' verholenen medeklinker (j, v) in zich, en men zal daarom ontdekken, dat de woorden, welke een' van dezen tot karakterletter hebben, in alle Japetische talen, van het Sanskritisch tot het Islandsch, tot de geslotene en niet tot de opene hoofdzoort behoren.

Twede verbuiging.

[ocr errors]

74. Tot verbuigingsvoorbeelden kunnen dienen; jér, het jaar; éth, de eed; déde, de dood.

« PreviousContinue »