Page images
PDF
EPUB

Búta, maar, behalven, wordt, even als in het Zw. uṭan, Isl. heldr, Hd. sondern, na ene ontkenning gebruikt: b. v. ther ne mí nén stef tha nén strid twisk rísa, búta thet skilun alle thá ména frjond skifta, daar mag geen twist of strijd tusschen beide komen, maar de gemene vrienden zullen het beslissen, Asb. 7, 22.

In het zo even aangevoerde voorbeeld vindt men tha, of, hetwelk het As. pe is, en daarom zonder twijfel met de korte a moet geschreven worden, om het van het lidwoord thá, As. þá, Isl. pau, þeir, þær te onderscheiden. Tha bete

kent ook dan (quam), Asb. bl. 3.

Sá, zo, dient om aan te wijzen, waar de nazetting begint: b. v. szíve hjá, sá skéthe 't thi helgen a mon, twisten zij, dan scheide het de priester, Bmb. 19, zo ook 20, 21. Dit wordt mede in de betekenis van als gebruikt, zonder dat er ene vergelijking voorafgaat: b. v. sá hi alra beste muge, zo hij het best kan, Bmb. 212. Ook in de betekenis van dan: b. v. thet nimth hi navté (navt té) ferra plicht, sa sín hein, dit neemt hij niet in verdere verplichting, dan zijn eigen, Bmb. 155.

Thá, toen, als tijdsbepaling en teken van nazetting, moet van het hierboven aangevoerde tha, of, wel onderscheiden worden: b. v. Bmb. 215: REJNAL HENGENA, tha hi rédjeva was, thá kás hi, toen REINALD HENGENA rechter was, toen koos hij, enz.

264. Het is bekend, dat de bindwoorden dik

wijls de aanvoegende wijs regeren; dit geschiedt voornamelijk met 'thet, dat: b. v. and wel lath Brocmen thet, thet hi thá láwa nime, ther, en willen de Broekmannen dit, dat hij de erfenis neme, welke. Maar, hetgeen opmerkenswaardig is, and, en, schijnt mede in deze taal de aanvoegende wijs te regeren; dit verbindt ten minste dikwijls ene aanvoegende wijze met ene tegenwoordige: b. v. werth er é n mon slein oppa sín háwed, and hi hebbe, wordt iemand op zijn hoofd geslagen, en hij hebbe, Bmb. 185; en zo altijd, waar deze of de volgende zin voor noch onzekerder als de eerste, en van dien afhangende, beschouwd wordt.

265. Het zoude te wijdlopig zijn, de bijwoorden hier alle op te tellen. Het gewoonlijk vragende is hier, gelijk in het As., hú, hoe: b. v. hú mónich pund, hoe veel pond? Asb. 8, 2.

266. De gewone bekrachtiging is jé, ja; de ontkenning wordt op verschillende wijzen uitgedrukt; zo als: ná, neen, Bmb. 76; ne, niet. Dit gebruikt men ook als een bindwoord met de aanvoegende wijs, gelijk in het Latijn ne, Grieksch n: b. v. hit ne sé, ten zij, Asb. 2, 1; hi ne skririe ne fon, ten zij hij zich hiervan zuivere, Bmb. 159.

Navt of nawet, geen, gebruikt men dikwijls als bijwoord voor niet: b. v. falt hit tó dédum, thribéte tó bétande, and thet hús navt-é bernande, komt het tot daden, driedubbeld te boeten, en het huis niet te branden.

Gewoonlijk worden er twe ontkenningen aan

gebracht: b. v. ik nebbe with-i navt - é dúande, ik heb met u niets te doen, B. 100; and nis navt skathelik, en is niet schadelijk, Bmb. 208; al thet, ter thá fjúwer navt ne endgiath, al hetgeen, hetwelk de vier niet ten einde brengen, Bmb. 122. Ja, in op zichzelven staande zinsneden worden de ontkenningen zo dikwijls mogelijk aangebracht: b. v. sá ne mey hi nanene monne navt résza, zo mag hij niemand iets geven.

267. De constructie is bijna even zo als in het Nederl. De ontkenning (ne) wordt onmiddelbaar voor het werkwoord aangebracht, hetgeen men uit de zo even aangevoerde voorbeelden kan zien.

Hier ziet men duidelijk, dat ne in het boven aangehaalde voorbeeld: stét ma ne hód up (245), gene ontkenning kan wezen, welke hier in het geheel niet goed geplaatst zoude zijn.

Het werkwoord wordt gaarne op het laatst der zinsnede geplaatst, en het hulpwerkwoord achter het hoofdwoord, inzonderheid in de zinnen, welke met

:

een bij- of terugwijzend voornaamwoord beginnen: b. v. sá wite thi rédjewa hw eder cap wesen hebbe, dan beslissen de rechters, of er koop geweest is, Bmb. 79; tha se sine ljódon skathia weldon, toen zij zijn volk wilden schaden, Asb. bl. 6; jef hi elé mid werth, zo hij lam geslagen wordt, A. 8, 2; fori thá sjúgun wiena, ther hi untfangen heth, voor de zeven wijdingen, welke hij ontvangen heeft, Asb. 8, 3 (ut fang'en is ene fout).

288. Het begin van ene narede wordt door sá te kennen gegeven (262); ook wel door tha (263). Daarenboven wordt het werkwoord voor het subject gezet; b. v. in voortzetting van het even aangevoerde voorbeeld: jef hi elémid werth, sá hach hi tó bote fiftene pund, als hij lam geslagen wordt, zo moet hij het met vijftien pond boeten; hetgeen mede met het Hd. en D. overeenstemt, en van het As. en Engelsch verschilt, alwaar het subject ook in de narede voor aan het werkwoord geplaatst wordt; zie de As. Spraakleer, bl. 119.

TOEGIFT.

1. .

OVER DE DICHTKUNST.

269. Hoedanig de Friesche versbouw, toen het volk in zijne kracht was, is ingericht geweest, valt niet gemakkelijk op te geven. Hetgeen WIARDA, Asb. bl. 11, uit de voorrede voor het Hunsingoër Landrecht aanhaalt, komt mij voor, zelfs door den ouden zamensteller niet, om als een vers te gelden, bestemd te zijn, met uitzondering echter van de twe korte regels, welke ook in het Asegabuch voorkomen, en aldus luiden :

Hi stifte and stérde
Triwa and werde.

Hij stichte en handhaafde
Trouw en waarheid.

« PreviousContinue »