(of beter Judiciale), hetwelk hij, na vooraf vele aanzienelijke - 5. (10) Johannes, wien de Summa Confessionum (of Confes- nu IV. Het vierde Tijdperk bevat slechts elf jaren (1294 tot 1305), van Bonifacius VIII, tot Clemens V; doch in hetzelve plaatst Groete wederom vijf Regtsuitleggers, van welke drie over den Sextus (het zesde Boek der Decretalen, dat Bonifacius VIII heeft doen verzamelen en uitgeven), en twee, benevens een' der eerste drie, over de Clementynen (de Brieven van Clemens V, of wel, het VIIe Boek der Decretalen), glossen vervaardigd hebben. Zij zijn: Johannes Andreae, Johannes Monachi, gezegd Cardinalis (in deze orde blijkbaar opgeteld bl. 425. (35), maar in de omgekeerde even blijkbaar bl. 351. (36), gelijk ook in de, boven vermelde, Korte Opgave (37), welke echter ook in meer opzigten afwijkt;) verder Archidiaconus > Gencelinus en Guilielmus de Monte Lauduno. Hier houdt nu wel de naauwkeurige orde, waarin de een den ander vervangt (bl. 325) op: doch Groete noemt, behalve de reeds vermelden, nog Henricus Boic (als hier ter plaatze den vijftienden, lie ver, zestienden) - -en Bartholomeus Pisanus (als den zestienden liever zeventienden ); voegende hem nog Vincentius toe, doch geheel buiten de regelmaat van tijdsopvolging, zoo als hij zelf erkent (38). Maar elders (bl. 354.) keert hij de orde dezer twee ook weder om, en is Pisanus de tiende, wanneer Henricus Boic de twaalfde is, terwijl tusschen beiden, als de elfde, Astensis geplaatst wordt. Doch ook hierin blijft hij zich niet zoo gelijk, dat hij niet wederom elders (bl. 359, 369 enz.) eene (35) Deinde venerunt quinque alli Doctores et Scriptores super Sextum scilicet Johannes Andreae, Johannes Monachi - Johannes Andreae, qui est (36) (Sequuntur jam Doctores post compositionem libri Sexti. Et primus fuit Johannes Monachi. Et est sextus in ordine septimus Doctor est Johannes Andreae). دو (37) In Cod. B. MS., Dicto 15, sic sese Doctores excipiunt & Bartholomeus Brixiensis, Raymundus cum suo glossatore Guilhelmo, Goffridus, Monulphus, Bartholomeus in Glossa et... Bernardus, Innocentius, Hostiensis, Speculator, Johannes Monachi, Johannes Andreae, Johannes in Summa Confessorum, Henricus Boic, Bartholomeus Pisanus in Summa sua, Gencelinus et Guilhelmus de Monte Lauduno, Astensis et Sanctus Thomas de Aquino." (38) Quem praetermisi inter antiquos nominare. Zie bl. 326. éene andere orde volge, en, b. v., na Guilielmus Speculator eerst den Archidiaconus, dan Henricus Boic, daarop Johannes in Summa (d. i. Semeca Teutonicus), op dezen Astensis, verder Gencelinus, Guilielmus de Monte Lauduno, Bartholomeus Pisanus, Johannes Monachi, en den laatsten van allen Innocentius, opnoeme. Behalve deze, aldus eenigermate gerangschikte, Uitleggers, maakt hij, nu en dan, nog gewag van den Abbas antiquus en van Augustinus, zonder hen echter een bepaald tijdvak aan te wijzen (bl. 328. 336. 352. 353. 355 enz.). Wij houden ons aan de eerste, en, zoo het schijnt, meest met overleg (om, na melijk, de Uitleggers van het VIe Boek van die der Clementinae, of 't VIIe, te doen onderkennen) - gekozene, rangschikking, zoo ver zij strekt, en laten dan de overigen volgen, zoo als zij ons eerst voorkomen. 1. (11) Johannes Andreae. Van dezen zegt Panzirol (1. c. L. III. C. XIX. p. 335.), „, dat hij boven allen, die het Pause. lijk Regt verklaard hebben, heeft uitgeblonken." En verder kan men bij hem berigt vinden aangaande deszelfs vader Andreas en moeder Novella; gelijk ook, hoe hij onderwezen zij, de waardigheid van Regtsgeleerde verkregen hebbe, en welke zijne werkzaamheden geweest zijn. In hoe groote achting hij bij tijdgenoten en nakomelingen gestaan hebbe, laat zich zelfs hiernaar alleen afmeten, dat men hem den eernaam van bron en bazuin (fons et tuba) of, naar anderen, bazuin en vader (tuba et pater) van het Kanonike Regt genoemd heeft. Ook heette men hem den Leeraar der Leeraren (Rabbi Doctorum), 't Licht (Lux), den Keizer (Caesar), den maatstaf der Wetten (Norma Legum), en derg. Na gedurende vijf-en-veertig jaren te Bologne de Regten onderwezen te hebben, is hij aldaar ten j. 1348 overleden. Zeer wordt geprezen zijn werk: De claris Archigymnasii Bononiensis Professoribus, a Sec. XI usque ad Sec. XIV, waarvan het eerste en tweede stuk des Eersten Deels (uitgekomen te Bologne a. 1769 en 1772) in J. M. Abeele's Magazin für Kirchenrecht und Kirchengeschichte (Leipz. 1778. 8.) Heft I. s. 31 ff. wordt aangekondigd. Zie verder Joh. Fichardus (1. c. p. 469 sqq.) Jo. Bapt. de Gazalupis (1. c. p. 505 en 511), Catellianus Cotta (1. c. p. 523.), Panzirol (1. c.) en Saxe (1. c. p. 357.), Trithemius (1. c. p. 138. No. 574.), Aub. Miraeus (in Auctar. p. 78.), Du Pin (1. c. XI. 77.), benevens Savigny (a. a. O. III. 26 f.), die inzonderheid zijne Bijvoegsels op Guilielmi Duranti Speculum, als zeer belangrijk, prijst, en er (s. 582 (s. 582-585.) een en ander uit mededeelt. Zijne regtsgeleerde Werken (over de vijf Boeken der Decretalen, over het zesde, -over de Regtsregelen enz.) zijn dikwerf uitgegeven; te Mainz C1460 en 1467) (39), Straatsburg (1471), Rome (1473), Bazel (1478 en 1494), Venetie (1475. 1499. 1505. 1523. 1583. 1612) Neuremberg (1482. 1486), Milaan (1508), Lyon (1535, 1536), Antwerpen (1573); volgens de opgave van Lipenius (p. 164a > 166a, 167a, 167b, 168a en 169a), van Schott (p. 62a) en van Senckenberg (p. 68a). 2. (12). Johannes Monachi, gezegd de Kardinaal (Cardinalis). Over dezen Glossator, die ook Monachus geheeten is een Cistercienser Monnik was, en eindelijk tot de hooge waar, digheid van Prins der Kerk, of Kardinaal, opgestegen is; over dezen Glossator van het zesde Boek der Decretalen, gelijk ook van de Extravaganten van Johannes XXII, en die ook nog een Defensorium Juris geschreven heeft († 1313), zie Catellianus Cotta (1. c. p. 524.), Panzirol (1. c. L. III. C. XVII. p. 334.) en Du Pin (1. c. XI. 56.). De verschillende uitgaven zijner Werken vernielden Lipenius (1. c. p. 163a, 165a en 168a en 1686) en Schott (1. c. p. 61b). 3. (13). Archidiaconus. Met dezen eertitel kunnen zoo velen aangeduid worden, als dien rang gehad, dat ambt bekleed heb. ben. Marcus Mantuae (1. c. p. 496.) benoemt met denzelven Johannes Andreae; doch die kennelijk, en doorgaans, door Groete van den Archidiaconus onderscheiden, ja hem zelfs tegenovergesteld wordt (bl. 352, 356 enz.). Veel meer schijnt hier aan Guido a Baisio [Baifio?] (bij Catellianus Cotta, Guido de Baipho gespeld, 1. c. p. 522.) van Regi, gedacht te moeten worden. Deze, te Bologne Aartsdiaken geworden zijnde, is cershalve verder bij dien titel doorgaans benoemd. Panzirol, die dit, en vrij meer, van hem berigt (1. c. L. III. C. XVI et XVII. p. 333 sq.), meldt, dat hij zijne uitleggingen van het Decretum in het jaar 1300 heeft ten einde gebragt. Dezelven zijn een Roozenhof (Rosarium) genoemd (Archidiaconi Bononiensis Rosarium super Decreto); want, dat deze titel hetzelfde werk aanduidt, dat anders onder dien van Enarrationes super Decreto, te Venetie (1481. 1588), Milaan (1508), Lyon (1558) is uitgekomen (zie Lipenius, 1. c. p. 163a), bewijst Senckenberg (1. c. p. 67b). Zie (39) Moet dit ook 1476 zijn? Althans zulk een Maintzer druk wordt door Lengnich, bij Meusel, opgegeven, a. a, O. s. 145. Zie ook nog Trithemius (1. c. p. 122. No. 492.), Miraeús (I. ca P. 74.), Du Pin (1. c. X. 84.) Schroeckh (1. c.). 4. (14). Gencelinus de Cassanis, die ook Gencilinus, en (we' gens de fransche uitspraak der letter G) Zenzelinus genoemd wordt, een Franschman (door Joh. Bapt. de Gazalupis, 1. č. P. 510, een Ultramontaan geheeten), heeft Glossen geschreven op de Extravaganten van Johannes XXII, en Commentarien over de Clementynen, welke laatste te Florence zijn uitgegeven (zie Lipenius, 1. c. p. 169a). Zié verder over hem Panzirol (1. c. L. III. C. XX et XXII. p. 340 sq.). 5. (15). Guilielmus de Monte Lauduno wordt met een woord vermeld door Joh. Bapt. de Gazalupis (1. c. p. 510.), die ook hem een Ultramontaan noemt. Panzirol, die hem in het voorbijgaan gedenkt (l. c. L. III. C. XX. p. 340), żegt, dat bij een Franschman was. Naar Trithemius (1. c. p. 130. No. 540.). was hij een Benedictijner Monnik van Poitou; zeer geleerd, van groot gezag, en die veel over het Regt geschreyen heeft. Of de Guilielmus de Monte, van wien Lipenius (ad v. Magistratus) een werk: Mag. civilium Schedularum opgeeft, dezelfde zij, heb ik niet in de gelegenheid geweest van te onderzoeken. Naar Panzirol heeft hij over de Extravaganten van Johannes XXII geschreven. Dit bevestigt ook Gerh. van Mastricht (1. c. §. 383. p. 406.), doch hem noemende Gillermus de Monte Laduno. (Misschien is het een druk fout). Bij de vijftien Doctoren, wier gezag Groete inroept, verdeeld over drie tijdperken, in elk van welke hij vijf plaatst, komen nu nog eenige anderen. Van deze is de eerste 1. (16 — of, met het eerste tijdvak meêgerekend, 21 —) Hen ricus Boic (Boyc, Bohic, Boich). Van hem spreekt, zoo veel ik zien kan, Panzirol in het geheel niet. Met een enkel woord nogtans had Joh. Bapt. de Gazalupis hem vermeld (l. c. p. 510.). Trithemius (1. c. p. 157. No. 671.) en Du Pin (1. c. XI. 84.) zeggen van hem, dat hij Leeraar in de Regten geweest is van het Kerspel (Diocese) van St. Paul de Léon in Bretagne; dat hij tegen het eind der XIVe Eeuw (40) gebloeid, en over de vijf Boeken der Decretalen, over het zesde, en over de Clementynen geschreven heeft. Welk werk, volgens Du Pin, te Venetie a. 1576 gedrukt, en in Handschrift nog voorhanden is op de Bibliotheek van de Hoofdkerk te Kamerijk. Lipenius geeft (1. c. p. 1646) (40) Zou dit niet moeten zijn: in het midden? eene |