Page images
PDF
EPUB

dus (bij Trithemius (1. c. p. 139. No. 576) en Du Pin, l. c. XI. 74.) kan het niet zijn; die is weder te jong, en geen Glos

sator.

4. Goffridus (Gofredus), niet te verwarren met den Abt van dien naam, die honderd jaren ouder was, zal waarschijnlijk dezelfde zijn, dien Guil. Duranti (t. a. p.) vóór Bartholomeus Brixiensis plaatst. Jo. Bapt. de Gazalupis (1. c. p. 510) meldt eenen Goffridus van Benevent, die eene nuttige Summa geschreven heeft. Is hij dezelfde, dien Panzirol (1. c. L. III. C. IX. p. 327.) naar zijn geslacht Tranensis noemt; hetgeen daarom eenige waarschijnelijkheid heeft dat hij ook dezen Goffridus eene Summa toeschrijft, en zegt, dat hij na Bernardus Bottonus de Decretalen geglosseerd heeft; dan zal hij Onderdiaken van den Paus en Kapellaan (Forensium) geweest, en misschien eindelijk ook nog Kardinaal geworden, zijn.

[ocr errors]

5. Bartholomeus Brixiensis brengt ons op vasteren bodem over. Geboren in het jaar 1174, overleed hij a. 1258. Hij was een leerling van Vincentius, den tweeden uit het vorige tijdvak. Ongeveer ten j. 1256 heeft hij bij de Glossen van Johannes Teutonicus de zijnen gevoegd ter aanvulling, verbetering en aanwijzing van het bereids later veranderde. Bovendien heeft hij eene Temporum Historia, en Quaestiones geschreven, welke laatste hij, naar de dagen, op welke hij over dezelve handelde, Dominicales (zondagsche) en Veneriales (vrijdagsche) noemde. Catellianus Cotta (over wien men Joecher en Savigny (26), om anderen niet te noemen, kan nazien) noemt hem,,Juris CanoInici doctor clarissimus, en zegt van hem, dat hij Decreti glossas auxit et digessit (27)." Jo. Bapt. de Gazalupis berigt, dat hij reeds onder Gregorius IX gebloeid heeft (28) Meer van hem hebben nog Johannes Fichardus (29), over wien verg. Melchior Adamus (30), Joecher en Savigny (31), Pan

رو

(26) Den eersten op 't woord, den ander' a. a. O. III. 32.
(27) Zie p. 522 van Hoffmanns editie van Panzirol.
(28) L. c. p. 503.

zi.

(29) In Vitis recentiorum Jurisconsultorum, bij Panzirol gevoegd in de ed. van Hoffmann, p. 406.

(30) In Vitis Germanorum Jurisconsultorum et Politicorum » p. 113 sq.

(31) A. a. O. III. 42. Fichard was a. 1512 geboren en is a. 1581 overleden.

zirol zelf (32), en Gerhardus van Mastricht (33), behalve an deren, zoo als Gerhardus Joannis Vossius et Joannes Albertus Fabricius, aangewezen door Christophorus Saxe (l. c. p. 303.) Doe er bij Trithemius (1. c. n°. 451.) en Du Pin, (l. c. X. 78.). De uitgave van het Corpus Juris Canonici met zijne Glos sen of Randaanteekeningen, te Bazel 1486, in II Tomen in fol. uitgekomen (en waarvan een exemplaar o. a. zich te Rotterdam op de Bibliotheek der St. Laurenskerk (gemerkt I. g. 3) bevindt), is niet aangewezen door Martinus Lipenius (in zijne Bibliotheca realis Juridica, a Frid. Theophilo (Gottlieb) Struvio et Gottlob Augusto Jenichen aucta et emend. ed. Lips. 1757. Il voll. f. m. Tom I. p. 163a.), die alleen de Venetiaansche latere (van a. 1496. fol.) en de vroegere Parijssche (1481. fol.) aangeeft. Doch Augustus Fred. Schott (in Supplementis et Emendatt. ad M. Lipenii Bibl. r. J. Lips. 1775. f. m.) vermeldt z behalve Casus Decr. Benedicti correcti a Bartholomeo Brixiensi, una cum Glossis Joannis Teutonici et annott. Bartholomei Brixiensis, a. 1488. (p. 6ob), nog eene andere Bazelsche uitga ve van het Corpus J. C. ex Amerbachii recensione, cum Glossis Johannis Teutonici et Bartholomei Brixiensis, a. 1512. III Voll. f. m. Als eene letterkundige zeldzaamheid wordt door den Heer C. B. Lengnich (in Joh. Geo. Meusel's Historisch - LiterarischBiographisches Magazin (Zürich 1791. 8.) Ives Stück, s. 139, 140.) een Dantziger Exemplaar beschreven van een ouden Straats. burgschen druk des jaars 1471, II Tom. (I Vol.) fol. van Gra-, tiani Decretum, cum apparatu Bartholomei Brixiensis.

Zoo veel van hen, die in het tweede tijdvak door Geert Groete geplaatst worden. In het

IIJe, dat van Innocentius IV tot Bonifacius VIII (a. 1241 tot 1294 of iets later) loopt, komen ons bij hem voor: Bernardus ¿ Innocentius zelf, Hostiensis, Guilielmus en Johannes. Van de drie eersten zegt hij uitdrukkelijk, dat zij het zesde Boek der Decretalen niet gezien hebben. De orde, waarin hij hen op elkanderen laat volgen, is meest overal, waar hij hen opnoemt (bl. 358. 362.) dezelfde. Kleine afwijkingen (b. v. bl. 334. 348. 365. enz.) behoeven hier in geene aanmerking te komen, omdat de reden er van telkens aan den dag ligt, en hij uitdrukkelijk deze

(32) L. c. L. III. c. III. et VII. p. 314 et 324. (33) L. c. §. 1. p. 364.

alš

als den zesden, zevenden, achtsten, negenden en tienden opnoemt. Derhalve is de eerste

1. (of 6) Bernardus, die dikwerf voorkomt (bl. 320. 339, 341. 348. 358. 389. 391. 393.) en Glossator genoemd wordt, zonder (bl. 393.) van den Jurisconsultus onderscheiden te worden. Wien echter van de vijf Bernardussen, die hier in aanmerking kunnen komen onder welke geenszins de Heilige Bernard, dien Groete zoo dikwerf aanhaalt, de beroemde Abt van Clairvaux, behoort: die toch was reeds lang te voren (a. 1153) overleden, eer Gregorius IX de Decretalen had doen bijeen verzamelen: wien hij bedoele, blijkt uit de zamenstelling met de vier volgenden, en uit het tijdvak, waarin hij hem zijne plaats aanwijst. Het is dus niet Bernardus van Pavia, Circa bijgenaamd, die de losse Brieven der Pausen (vagantes Pontificum Epistolas), nadat Gratianus werk was uitgegeven, het eerst, gelijk straks gezegd is, verzameld, aanteekeningen (of Glossen) er bij gevoegd, en bovendien nog eene Summa geschreven heeft. Want deze is Gre gorius IX, en zijnen Agendaris. Raymundus, lang voorafgegaan (34). Het is ook niet Bernardus, de oudere (Major), van Compostella. Want die heeft wel Glossen op Decretale Brieven vervaardigd, maar al mede veel vroeger, dan Gregorius IX en Raymundus. Immers dezelve betroffen de tweede Compilatie, die van Johannes Galensis. Ook de andere Bernardus van Compostella, die Aartsdiaken geweest is, wordt niet bedoeld. Die heeft nog

[ocr errors]

te vroeg geleefd en gewerkt. Hij is in de geschiedenis van de Regtsgeleerdheid vooral bekend door zijne nieuwe Decretalenverzameling, welke in tijdsorde de derde is hoewel niet deze zijne verzameling, maar] eene andere, die van Petrus van Benevent, de derde genoemd wordt terwijl aan dezelve de bijnaam van de Romeinsche gegeven is. De vierde is Bernardus Bottonus, die de Parmesaansche Glossator (Gl. Parmensis) genoemd wordt. Deze heeft omtrent het j. 1240 zijne en anderer uitleggingen van de Decretalen van Gregorius bijeen verzameld. Hij was Sacri Palatii Quaestor, en Sacri Palatii causarum Auditor,

Ka

(34) Bij Senckenberg (1. c. p. 68a) vind ik een werk van Josef Antonie de Riegger opgegeven, strekkende ter vereffening van Bernards Breviarium (of Summa) met de Gregoriaansche latere Decretalenverzameling (Bernardi, Praepositi › Papiensis, Breviarium Extravagantium cum Gregorii IX Decretalium Collectione ad harmoniam revocatum, Friburgi 1779. 4.)

Kapellaan van den Paus, en laatstelijk Kanselier van de Akademie te Bologne. Deze, van wien ook Johannes Bapt. de Gaza. lupis (1. c. p. 510.) spreekt, komt meer, dan de voorgenoem. den, in aanmerking; te meer, daar Guil. Duranti (bij Savigny, t. a. p.) hem bij Bartholomeus Brixiensis opnoemt: doch alzoo kan hij zeer wel tot het vorig tijdvak gebragt worden, en is nog al te vroeg: gelijk dan ook Goffridus (de 4e bij Groete,) na hem geglosseerd moet hebben. Wij moeten derhalve, zoo het schijnt, aan den vijfden hier denken; dat is, aan Ber. nardus Brigantius, die doorgaans bij uitnemendheid (boven den tweeden en derden, die ook dezen bijnaam dragen, en met welke hij, zoo het schijut, wel eens verward is) de man van Compóstella (Compostellanus) genoemd wordt. Deze was de bijzondere vriend en Kapellaan van Innocentius IV; op wiens bevel hij ten j. 1245 zijne uitleggingen op het eerste Boek der Decretalen, onder den titel van Apparatus, vervaardigd schijnt te hebben. Aldus toch schijnt Catellianus Cotta (1. c. p. 522) het best te kunnen overeengebragt worden, met hetgeen Panzirol heeft, (l. e. L. III. C. 12. p. 328.); die aldaar, buiten allen twijfel, dwaalt, wanneer hij dezen Bernardus Commentarien toeschrijft op het zesde Boek der Decretalen, hetwelk eerst lang daarna, tégén het eind der XIIIe Eeuw, door Bonifacius VIII. is zamengesteld. Bedrieg ik mij, of heerscht er ook hier, bij dezen beroemden Schrijver, weder verwarring? Immers, hetgeen hij iets vroeger (Cap. 8. p. 325) van de Verzameling van (den derden) Bernardus van Compostella gezegd had, datzelfde brengt hij hier, als van den vijfden Bernardus geldende, wederom te berde. Hoe het zij; de vijfde is wel de bedoelde door Groete, blijkens de anderen, met welke hij vereenigd wordt: gelijk dan ook Marcus Mantuae (1. c. p. 468.) hem met Johannes Andreae te zamen voegt; hetwelk nog wel niet zeer naauwkeurig schijnt (daar hij, de 6e bij Groete, vereenigd wordt met Johannes Andreae, den 12en!) maar toch altijd minder vreemd, dan, wanneer wij aan eenen uit het tweede tijdperk zouden moeten denken. Bij Lipenius (pag. 1. c. 166a) wordt de Neurenbergsche uitgave van zijn werk op 't eerste Boek der Decretalen van 't j. 1493, en bij Schott, (1. c. p. 61a) de nog oudere Straatsburgsche van 't j. 1485. fol. aangewezen. Zie nog Trithemius (1. c. no. 449), Du Pin (1. c. X. 53. 81. 219.).

1

[ocr errors]

2. (7) van Innocentius IV, die nu volgt, is reeds vroeger (bl. 18. n°. 21.) gesproken. Dien gevolglijk nu voorbijgaande, komen wij aan

[ocr errors][merged small]

ג

3. (8) Hostiensis. De Kardinaal- Bisschop van Ostia (welkę stad men meent reeds door Ancus Martius gesticht te zijn ) is van ouds een der zeven Pauselijke Vicarissen, en, onder hen de eenige, die het Pallium gebruikt, den Paus kroont en den Keizer zalft. Van daar, dat de eertitel: Ostiensis, of Hostiensis, door den genen, die denzelven voeren mag, in stede van den eigen naam, gebezigd, en hij daarmede, ook in aanhalingen, benoemd wordt. De man, die, onder de Uitleggeren van het Kanonike Regt, bij dezen toenaam uitsluitend bekend staat is Henricus de Segusia (of Secusia), die eerst a. 1250 Aartsbisschop van verdun, daarna a. 1256 Kardinaal en Bisschop van Ostia geworden is. Zijn gezag in de Regtsgeleerdheid is zoo groot geweest, dat men hem den Alleenheerscher, de bron der beide Regten, den bestendigen luister zijns vaderlands (Juris utriusque Monarcha et fons, et Subalpinae regionis splendor ac perpetuum decus) genoemd hebbe. Hij heeft eene Summa geschreven, zoo van het Burgerlijk, als van het Kerkelijk Regt, in Voorlezingen (Lecturac) over de vijf Boeken der Decretalen van Gregorius IX. Hij was de leermeester, onder anderen, van Guilielmus Duranti. Zijn sterfjaar was a. 1271, Over hem schrijven, meer of min opzettelijk, Johannes Fichardus (l. c. p. 406), Marcus Mantuae (1. c. p. 468), Johannes Andreae, aangehaald door Joh. Bapt. de Gazalupis (1. c. p. 503), Catellianus Cotta (1. c. p. 522), Panzirol (1. c. L. III. C. XIII. p. 329 sq.), Sase (1. c. p. 309.), Trithemius (1. c. p. 112. n°. 460.), Du Pin (1. c. X. 79 sq.). De uitgaven der Summa vindt men opgegeven door Lipenius (1. c. p. 165a), Schott (l. c. p. 61a) en Senckenberg (1. c. p. 68a).

4. (9) Guilielmus t. w. Duranti, van wien Groete doorgaans met den bijnaam Speculator gewaagt, geboren a. 1237, bloeide omtrent het jaar 1250, en overleed volgens Panzirol in 't j. 1270 op het Eiland Cyprus (1. c. L. III. C. XIV. p. 330 sqq., waar hij over hem opzettelijk handelt), - maar volgens anderer beter berigt leefde en werkte hij nog in 't volgende jaar 1271; ja Saxe, die hem op het jaar 1286 vermeldt (1. c. p. 323.), stelt zijn sterfjaar a. 1296. Hij was leerling van Henricus Hostiensis, en een man van een stalen geheugen, zoo dat hij, naar men zegt, een boek, dat hij eens gelezen had, terstond van buiten kende en kon opzeggen. Hij moet veel geschreven hebben, en daar onder ook Gedichten. Een Breviarium Glossarum et Textuum Juris Canonici is te Parijs 1579. 8. uitgekomen. (Zie Lipenius, 1. c. p. 170b). Zijn meest beroemde werk echter is het reeds meermaals genoemde Speculum Juris

(of

« PreviousContinue »