Page images
PDF
EPUB

goede werken dezer Broederschap voor den Hemel werd opgelegd. Maar niet te min zal Rechaneto, bij den verkoop van een ander soort van Aflaatbrieven, die, voor het algemeen bestemd, aan het afgekondigde beantwoordden, zide rekening welligt beter gevonden hebben.

Van deze blijken van byzonderen Allaat-verkoop, tot die van den algemeenen Pauselijken Aflaat-handel in Nederland overgaande, moet ik, volgens de tijd-orde, in de eerste plaats, een merkwaardig stuk mededeelen, (Bijlage D) hetwelk de ijverige en kundige Bibliograaph , de Heer Dodt, mede op de Utrechtsche Bibliotheek, ontdekte. Het is een oorspronkelijke brief van het Concilie van Basel, in groot formaat, op perkament geschreven en geteekend den 3 Jan, 1437, waarbij Johannes Passert, Prior der Reguliere Kanunniken te Utrecht, tot algemeen Commissaris van den grooten Aflaat, ter bevrijding der Grieksche en Oostersche Kerk uit de magt der Turken afgekondigd, voor Holland, Zeeland en Vlaanderen wordt aangesteld. Wij zien uit dezen brief, dat de afkondiging van eenen grooten Aflaat, tot welke het verhandelde te Bazel, nopens de Grieksche Kerk, aanleiding gal (19),

wer

(19) Zie Bullae indulgentiarum remissionis omnium pece

cuto

werkelijk ten uitvoer gebragt is, en dat deze Aflaat - prediking toen, ook in Nederland, heeft plaats gehad, alwaar, blijkens den brief, behalve Passert, nog andere met de uitvoering van dezelve schijnen belast geweest te zijn. Voorts kan tot inlichting dienen, dat de genoemde Johannes Passert, of Passaert, zoo wel te Utrecht als te Bazel, een' niet onbeduidenden rol gespeeld heeft. Van 1422 tot 1446, Prior van het Klooster der Reguliere Kanunniken, aan de Oude Gracht te Utrecht, hetwelk, na de Hervorming, in het tegenwoordige Burger-Weeshuis veranderd is, koos hij, tijdens de scheuring der Utrechtsche Kerk, na den dood van Frederik van Blankenheim, tegen den verkoren Bisschop Rudolf van Diepholt, partij voor Zweder van Kuilenburg. Met dezen vertrok hij naar het Concilie van Bazel, alwaar hij door zijne gaven als Prediker en Redenaar, schijnt te hebben uitgemunt. Blijkens eene aanteekening, bij eene oude lijst der Priors van het gezegde Klooster (20), hielt hij redevoeringen in de volkstaal, over hetgeen door de hooge Praelaten in het latijn gezegd werd. En zijne leerredenen maakten, door derzelver geleerdheid en vroomheid, te Bazel eenen diepen

in

catorum, semel in vita et semel in morte, in favorem suba sidii

pro reductione Graecorum procurandi ; in Concil. 'âmpl. Coll. MANSII T. XXIX. p. 128. sqq.

(20) In de Historia Episcopatuum Foed. Belgii T. II, p. 102.

1

indruk. (Concionabatur non tantum docte sed etiam devote, cunctosque in sermonibus ejus circumdabat stupor Basileae. Quae a primoribus Praelatis Romano fuerunt prolata eloquio, ipse in vulgari appropriate frequenter peroravit). Geen wonder, dat hij in hooge gunst bij het Concilie gestaan heeft, waarvan, niet slechts zijne, hier medegedeelde, aanstelling tot Commissaris van den Aflaathandel, maar ook bet voorregt, hetwelk hij voor zich en zijne opvolgers verkreeg, om, even als de hooge Prelaten, den mijter te dragen tot bewijs verstrekken kan (21), Zijn lang oponthoud, of liever zijn gedurig af en aanreizen naar Bazel, alwaar hij ook, in het jaar 1446, overleden is, schijnt intusschen veroorzaakt te hebben, dat hij een groot gedeelte der bezittingen van zijn Klooster er doorbragt. Overigens zijn van den, onder zijn opzigt gedreven, Aflaat-verkoop geene blijken ter mijner kennis gekomen,

Ik moet hier ook terugkomen op de zending van den Kardinaal Nicolaas van Cusa naar de Nederlanden, hij gelegenheid van het Jubeljaar 1451, waarover ik in mijne Verhandeling (bl 165) in het algemeen gesproken heb. Thans kan ik den Aflaat-verkoop, door dien Kardinaal hier te lande gedreven, eenigzins nader doen

(21) 2. l. p. 26.

ken

te

kennen, door het mededeelen van eenen zijner A flaatbrieven, welken ik in de Arnhemsche Oudheden ( 22 ) aantrof, en, daar het gemelde werk minder bekend is, te dezer plaatse niet mag terug houden. (Bijlage E). De brief, geteekend te Roermonde, 26 Sept. 1451, maar afgegeven ten behoeve der gezamenlijke toenmalige Burgemeesters en Schepenen der Stad Arnhem, benevens hunne huisvrouwen en kinderen, is opmerkelijk van wegen de gematigde bewoordingen, in welke de Aflaat vervat is; een bewijs

meer misschien, dat Nikolaas van Cusa met latere Aflaat-kramers geenszins mag gelijk gesteld worden. Van Hasselt heeft gegist, dat deze brief tot vergelding diende van het gul en luisterrijk onthaal, door de Regering van Arnhem, den aanzienlijken vreemdeling aangedaan. En wie, die weet dat Rome steeds gewoon is, voor hare zoogenaamde geestelijke gaven, aard, sche genietingen in te ruilen, zal deze gissing onnatuurlijk vinden. Dit onthaal schijnt ook alles te hebben overtroffen. In de Stads-Rekening van Arnhem zijn de blijken er van bewaard; en het proefje, hetwelk van Hasselt, bij deze zelfde gelegenheid, er uit heeft medegedeeld, verdient bij hem nagelezen te worden ( 23). Evenwel, behalve de sommen, die

daar

[ocr errors]

(22) VAN BASSELT, Arnhemsche Oudheden I Deel bl.

II very.

(23) t. a. pl. bl. 121 verv.

daar worden aangevoerd voor hoenders, wild, gebak en vooral voor bier en wijn (want onse wijn te groff was voir den Heren, bl. 421, want onsen wijn te machtich was, bl. 123.), vindt men er ook een paar posten, die aantoonen, dat de Aflaatsbrief toch niet om Gods

wil gegeven is. « Item des donredagh post Matthaei, meister Roloff Bitter en meister Derick gereden tot Nymegen na den Legaat, om des Aflaets will die brieve dairaff te brengen, vertert 11 R. G. VI. kr. Item voer den Aflaetsbrieff, als voir die mijnute zegel ende Carte gegeven 11. R. G XV kr."

--

Opmerkelijk komt mij nog een andere post op deze zelfde rekening voor. « Item des vrydagh «na Kersdach meister Roloff Bitter gereden tot «Colen tot den Legaet, om die Roemsche kist «< te werven te volst ter tymmeringhe ons Kirc«ke. Want schoon ook de woorden: werven te volst, mij duister zijn, zie ik uit het geheel, dat men te Arnhem, nog in het zelfde jaar, pogingen aanwendde, om, uit de Roomsche kist te Keulen, d. i. uit den opbrengst van den Aflaats-verkoop, uit het geheele Keulsche stift, eene som tot herstelling der Arnhemsche Kerk terug te ontvangen. Hieruit nu schijnen wij te mogen besluiten, dat het eene plaats hebbende gewoonte was, om den opbrengst van den Aflaathandel, althans voor een gedeelte, ten behoeve der landen, in welke dezelve verzameld was, te bezigen, en derhalve,

dat

« PreviousContinue »